(Fr.: source d’énergie; Du.: Energiequelle; Eng.: source of energy), omschrijving van het werktuig waarmee in de aandrijftechniek geaccumuleerde, passieve energie wordt omgezet in mechanische, actieve energie, welke geschikt is om al dan niet via een overbrenging een last aan te drijven.
De mechanische energiebronnen geven arbeid af door middel van een roterende as met een daaraan ontleenbaar draaimoment of door middel van een translerende staaf met een daaraan ontleenbare kracht. Tot deze energiebronnen behoren de zuigerstoommachines (Watt, 1780), de ottomotor (Otto, 1876), de dieselmotor (Diesel, 1897), de wankelmotor (Wankel, 1960), de stoomturbine (Parsons, 1884; de Laval, 1888), de gasturbine (Frank Whitle, 1941), maar ook de waterturbines van Pelton (1829...1908) en Francis (1815...1892), alsmede de reeds van ouds bekende waterraderen en windmolens. Deze energiebronnen van mechanische en roterende aard hebben specifieke eigenschappen, welke kunnen worden weergegeven in zgn. stationaire bedrijfskarakteristieken.In deze karakteristieken wordt een samenhang gegeven tussen de mogelijke bedrijfspunten van een energiebron met het brandstofverbruik, het energetisch rendement, de geluidssterkte van het afgestraalde geluid, de bereikbare statistische levensduur enz. Als deze informatie beschikbaar is, wordt de keuze van de energiebron daardoor nog niet bepaald, maar wel aanzienlijk vereenvoudigd. De keuze wordt mede bepaald door de aard van de beschikbare brandstof, de aard van de omgeving waarin het werktuig zijn taak moet vervullen, de geschooldheid van het bedienend personeel en door de gewenste resp. mogelijke regelbaarheid van de aandrijving. Voor toepassingen van dynamische aard, zijn de dynamische eigenschappen van de energiebron eveneens van grote betekenis. De toepassing van regelbare overbrengingen met goede dynamische eigenschappen, verschuift bij dynamisch belaste werktuigen de keuzeproblematiek van energiebronnen steeds meer naar de overbrenging.