(energietechniek) (Fr.: source d’énergie; Du.: Energiequelle; Eng.: energy resource), die plaatsen of energiestromen in de natuur, waaraan energie (al dan niet verbonden met een energiedrager) ontnomen kan worden, die tot een voor de mens geschikte energiesoort kan worden getransformeerd.
Bij het beschouwen van de verschillende energiebronnen dient een duidelijk onderscheid te worden gemaakt tussen energiebronnen waarvan de te winnen energie deel uitmaakt van een continue energiestroom, en energiebronnen waarvan de energie via een of andere energiedrager is opgeslagen in de aardbodem.
De tijdduur, waarin energie geleverd kan worden door de energiebronnen van de eerstgenoemde groep is praktisch onbegrensd. Bij de energiebronnen van de laatstgenoemde groep is deze tijdduur meer of minder beperkt.
Bekende energiebronnen van de groep waarvan het verbruik niet beperkt is, zijn:
1. De rivieren en de meren, waarvan het water tengevolge van de hydrologische kringloop een zekere potentiële energie heeft ten opzichte van zeeniveau. De primaire energie van deze energiebron wordt verwerkt in watermolens en in waterkrachtcentrales.
2. De zeeën met hun getijdebeweging. De primaire energie van deze energiebron kan bij geschikte estuaria worden benut in getijdecentrales.
3. De wind; de kinetische energie van de lucht kan worden gebruikt via windmolens of windgeneratoren.
4. De zon, die een grote hoeveelheid energie als stralingsenergie naar de aarde zendt. Deze stralingsenergie kan worden opgevangen met behulp van zonnecollectoren en worden getransformeerd in warmte en/of elektriciteit.
Energiebronnen van de groep, waarvan de voorraad beperkt is en waarbij men dus terecht over een energievoorraad kan spreken, zijn:
1. De in de aardbodem in de loop van vele miljoenen eeuwen gevormde fossiele brandstoffen. De primaire energie, die deze brandstof vertegenwoordigt, komt vrij in een chemische reactie tussen brandstof en lucht (zuurstof). Alhoewel deze energie in theorie direct verkregen kan worden als elektrische energie (met behulp van de brandstofcel) zal normaal de chemische reactie plaatsvinden in de verbrandingsruimte van een kachel, een ketel of een verbrandingsmotor. De desbetreffende energie komt dan ter beschikking als warmte. Deze warmte kan direct worden gebruikt of in een elektrische centrale verder worden verwerkt tot elektrische energie resp. via een verbrandingsmotor worden benut voor het aandrijven van een voertuig of een of ander aggregaat. Momenteel zijn de fossiele brandstoffen de belangrijkste leverancier van primaire energie. Helaas is de voorraad petroleum (aardolie) en aardgas zeer beperkt. De voorraad steenkool is groter. Het winnen van steenkool en het verbranden ervan brengen echter bezwaren voor het milieu met zich mede. Uitermate belangrijk is nog dat de fossiele brandstoffen ook een zeer belangrijke grondstof vormen voor de chemische industrie.
2. De in de aardbodem aanwezige splijtbare kernen en wel speciaal uraan. De bij de splijting vrijkomende energie wordt momenteel in de kerncentrale, na als splijtingswarmte uit de reactor te zijn afgevoerd, op dezelfde wijze als de verbrandingswarmte van de fossiele brandstoffen verwerkt tot elektrische energie. Desgewenst kan de splijtingswarmte ook direct aan de verbruiker worden geleverd. Dit wordt nog weinig gedaan. Bij het gebruik van splijtingsenergie op grote schaal zal wel een afdoende oplossing moeten worden gevonden voor het verwijderen van het radioactief afval.
3. De in de aardbodem of in het zeewater aanwezige zeer lichte kernen, die kunnen samensmelten tot zwaardere kernen. Momenteel wordt nog intensief gewerkt aan het verwezenlijken van een kernfusieproces, dat op grote schaal kan worden toegepast in een kernfusiecentrale. Slaagt de mens hierin dan is de energievoorziening voor de toekomst veilig gesteld, daar de voorraad zeer lichte, voor een kernfusieproces geschikte kernen (en dan dient men vooral te denken aan het deuterium in zeewater) zo groot is, dat vrijwel van een onbegrensde voorraad kan worden gesproken.
4. De in de aardbodem aanwezige radioactieve isotopen, die zorgen voor een warmteproduktie in de aardkorst. Smelt het gesteente ter plaatse van de warmteproduktie, dan kan dit leiden tot warmtestromen met zeer grote dichtheid. Dit gebeurt in gebieden met een actief of subrecent vulkanisme. De hier te winnen geothermische energie wordt benut voor verwarmingsdoeleinden of voor het produceren van elektrische energie. Voor het aan het oppervlak brengen van het hete water resp. de stoom (de energiedrager voor de geothermische energie) zijn meestal boringen nodig, die een beperkte levensduur hebben (ca. 20 jaar). Met het water resp. de stoom komen ook gassen en zouten aan het oppervlak, die hinder kunnen veroorzaken aan de omgeving. Men overweegt ook op plaatsen waar geen versneld warmtetransport door gesmolten gesteente plaats vindt en toch een grote thermische temperatuurgradiënt in de aardbodem aanwezig is, eveneens gebruik te maken van de geothermische energie en wel door geforceerde afkoeling van het gesteente in de aardkorst. Hiervoor zijn zeer kostbare boringen tot op grote diepte nodig.