(Fr.: congélateur; Du.: Gefriergerät; Eng.: freezer), toestel voor het invriezen van levensmiddelen en het bewaren daarvan. Het invriezen dient plaats te
vinden bij een temperatuur belangrijk lager dan −18 °C. De invriescapaciteit, het aantal kg produkt dat per 100 l brutoinhoud diepvriesruimte in 24 uur kan worden ingevroren tot een gemiddelde temperatuur van −18 °C, mag niet lager zijn dan ca. 5. Daarmee wordt bereikt dat ontoelaatbare kristalgroei noch wijziging in de samenstelling zal optreden. Het bewaren mag plaatsvinden bij hoogstens −18 °C; de vermeerdering van microorganismen is daarbij tot staan gebracht. Wil men de nadelige werking van enzymen in groenten enz. afzwakken, dan dienen zij vóór het invriezen te worden geblancheerd. Omzettingen tijdens het bewaren worden mede veroorzaakt door oxidaties. Beide processen vormen een beperking van de bewaarduur die, al naar het produkt, 2...12 maanden bedraagt. Indien de vrieskast daartoe een voorziening heeft, dient men daags voor het invriezen de intermitterende werking van de compressor te wijzigen in een continue. De reeds aanwezige voorraad wordt dan zo diep gekoeld, dat de kans op een stijging van de temperatuur tot boven −18 °C na het inbrengen van nieuwe voorraad klein wordt. Bij sommige diepvriezers vindt het schakelen van intermitterend bedrijf op continu, en omgekeerd, automatisch plaats.
Bijna alle levensmiddelen lenen zich tot invriezen. Verpakking van de waren in o.a. aluminium- of in kunststoffolie verdient aanbeveling om uitdrogen (ijs sublimeert), aantrekken van zuurstof en het afgeven of opnemen van reukstoffen tegen te gaan. De aansluitwaarden van diepvrieskisten en -kasten voor huishoudelijk gebruik liggen veelal van 100...400 W; het energieverbruik valt in de grootteorde van 0,8 kWh per 100 liter inhoud per 24 uur.