Technische encyclopedie

Winkler Prins (1975)

Gepubliceerd op 10-01-2025

DELTAWERKEN

betekenis & definitie

het totaal der voornamelijk waterbouwkundige werken die primair beogen het Zuidwestelijk deel van Nederland te beschermen tegen overstroming door afdamming van de Zeeuwse en Zuidhollandse zeearmen, met uitzondering van de Westerschelde en de Nieuwe Waterweg.

Studies voor ‘deltaplannen’ werden reeds in de jaren dertig ondernomen en een bescheiden begin met de uitvoering werd gemaakt met de afdamming van Botlek en Brielse Maas (voltooid in 1950). De plannen werden plotseling sterk geactiveerd door de stormvloedoverstroming op 1 februari 1953, die 150.000 hectare land onder water zette en meer dan 1800 slachtoffers maakte. De onverwijld ingestelde Deltacommissie kwam binnen een jaar met concrete voorstellen, die in 1958 leidden tot het aannemen van een Deltawet (Stbl. 246 van 8 mei 1958). Met de uitvoering van het plan was echter reeds veel eerder een begin gemaakt, zodat reeds in datzelfde jaar 1958 een beweegbare stormvloedkering bij Krimpen aan de IJssel gereed kwam.

Het Deltaplan voorziet als primaire afsluitingen die van Haringvliet, Brouwershavense Gat, Oosterschelde en Veerse Gat; als secundaire werken, waarmede vooral beoogd wordt ontoelaatbare stromingen in de tussenwateren te voorkomen, stonden dammen in Zandkreek, Grevelingen en Volkerak op het programma. Nevenoogmerken van de Deltawerken zijn o.a. de verbetering van de zoetwaterhuishouding, het scheppen van de mogelijkheid tot aanleg van grote verkeerswegen en het tot stand brengen van recreatiegebieden.

Het Deltaplan was een zeer stoutmoedige onderneming. Wel beschikte Nederland over vele deskundigen met een grote know-how op waterbouwkundig gebied, kort te voren nog verdiept met de ervaringen opgedaan bij de aanleg van de afsluitdam van de Zuiderzee, maar de problemen die moesten worden opgelost en de moeilijkheden die moesten worden overwonnen bij de bouw van dammen in zeearmen met grote getijverschillen en een zandige bodem waren overweldigend. In het Deltaprogramma werden de projecten dan ook volgens moeilijkheidsgraad geordend, zodat men bij elk werk kon profiteren van de ervaringen bij het vorige opgedaan. Niet de lengte van de dammen was beslissend voor deze ordening, maar ook factoren als getijdebiet, getijverschil en grootste geuldiepte speelden daarbij een rol. Deze parameters bedroegen voor het eerste werk: Brielse Maas, en het laatste: Westerschelde, 12 miljoen resp. 1100 miljoen m3, 175 resp. 280 cm en 6 resp. 35 m.

Bij de aanleg van alle dammen vormt het blokkeren van de sluitgaten het hoogtepunt. De hiervoor toegepaste methoden vertonen bij de Deltawerken een interessante evolutie. De oudste techniek is de geleidelijke sluiting, in haar klassieke vorm nog toegepast bij de Zuiderzeewerken: het laag na laag ophogen van het sluitgat, bij voorkeur met keileem, tot boven hoogwater. Bij de plotselinge sluiting, toegepast bij de vroege Deltawerken, onderscheidt men twee technieken: die met eenheidscaissons en die met doorlaatcaissons. Eenheidscaissons zijn betonnen bakken van 11 × 7,5 × 6 m3, zo nodig te verhogen met opzetstukken (manchetten) van 2 m. Zij worden naar het sluitgat gevaren, bij laagtij afgezonken door het openen van afsluiters en dan snel aangespoten met zand en geblokkeerd met stortsteen enz.

Doorlaatcaissons bestaan uit een betonnen bodem- en bovenbak, met daartussen eind- en tussenschotten. Aan één zijde zijn in de doorstroomopeningen tussen de schotten stalen schuiven aangebracht, te bedienen met op de bovenbak geplaatste elektrische lieren; aan de andere zijde tijdelijke houten drijfschotten. Door middel van een vernuftig mechanisme worden de caissons (45 × 20 × 20 m3) afgezonken op een te voren onder water aangebrachte drempel. Bij de plotselinge sluiting worden de schuiven gelijktijdig snel neergelaten. Was het doorlaatcaisson, gebruikt voor o.a. de dam in het Veerse Gat, een primeur, zijn opvolger, in beginsel een terugkeer naar de geleidelijke sluiting, doch met nieuwe middelen, was dat ook: de circuitkabelbaan, waarmede grote hoeveelheden stortsteen in snel tempo konden worden aangevoerd. Bij het eerste type werd 10 ton steen vervoerd in een stalen net, bevestigd aan een bemande gordel, waarin zich de motor bevindt (eerst diesel, bij latere typen een gasturbine) en o.a. de apparatuur voor de bediening van laden, transport en lossen. Deze latere typen konden tot 15 ton steen vervoeren.

Een van de interessantste Deltawerken was de in 1966 begonnen afdamming van het Haringvliet tussen Voorne en Goeree, in welk werk een omvangrijk complex van uitwateringssluizen is opgenomen. Door de beperkte capaciteit van de Noord kan namelijk bij hoge waterstand van de Rijn niet het gehele watersurplus via de Nieuwe Waterweg naar zee worden afgevoerd. Het sluizenstelsel bezit 17 doorstroomopeningen, elk ter breedte van 56,5 m, die zowel aan de zee- als aan de rivierzijde afsluitbaar zijn met stalen segmentschuiven.

Voor de aanleg van de bouwput, nodig voor de sluisaanleg, werd in het Haringvliet een ringdijk gestort, die een gebied van 1400 m bij 600 m omsloot. De grond die vrij kwam bij het uitdiepen van de put werd gebruikt voor de aanleg van een groot werkterrein aan de rand van de put. Daarop werd o.a. een elektrische centrale gebouwd, die stroom moest leveren voor de continue bronbemaling, voor de kranen en voor tal van andere werktuigen.

Om met enkele getallen de omvang van het werk te accentueren: de stalen damwandplanken van de waterkerende wand van de bouwput wogen te zamen 24.000 ton, en voor de fundering van de sluizen moesten 23.000 betonnen heipalen worden aangebracht, te zamen meer dan 300 km lang! Elke doorstroomopening is overbrugd door een 60 m lange stalen ligger, waarvan de doorsnede de gedaante heeft van een op zijn punt staande driehoek (nablaligger). Iedere ligger weegt 8700 ton; de bovenzijde heeft een breedte van ruim 22 m, dus voldoende voor de daarop aangelegde verkeersweg. Omdat het niet mogelijk was de lange, zware liggers in hun geheel op de tussen de doorstroomopeningen geplaatste pijlers aan te brengen, werden zij ter plaatse opgebouwd uit ca. 2,5 m lange delen.

De reeds genoemde segmentschuiven zijn ieder voorzien van vier 25 m lange stalen armen, die draaibaar zijn bevestigd aan de flanken van de nablaligger. Zij worden via een stangenstelsel bewogen door een hydraulisch systeem. Elke schuif bezit aan beide zijden een persaggregaat met aandrijvende elektromotor en verder toebehoren, ondergebracht in een afzonderlijke machinekamer. Voor de 34 schuiven zijn dus in totaal 68 van deze machinekamers ingericht.

De sluizen hebben tevens een functie voor de afvoer van ijs. Wanneer de benedenrivieren dicht vriezen en zij het water en ijs van Rijn en Maas niet meer kunnen verwerken, worden de sluizen opengezet ter voorkoming van gevaarlijke ijsdammen: de eb- en vloedbewegingen verhinderen dat het ijs zich vastzet. Na de ijsperiode verdringt het dooiwater van de rivieren het binnengedrongen zoute water weer uit het Haringvliet.

In de Haringvlietdam is aan de Goereese kant nog een schutsluis aangebracht met een kolklengte van 144 m bij een breedte van 16 m. Het gedeelte van de dam tussen de sluizen en Voorne werd gestort met de kabelbaan, die het eerst gebruikt was voor de dam in de Grevelingen (1963...1972). De spectaculaire werken aan de Haringvlietdam, voltooid in 1970, hebben de aanzet gegeven tot vele werkzaamheden en onderzoekingen, zoals het verrichten van ontelbare metingen onder wisselende omstandigheden inzake stroomsnelheid, golfgedrag, verticaal getij, zandverplaatsingen en de, deels elektronische, verwerking van de verkregen informatie; het ontwerpen van mathematische overzichtsmodellen naast de hydrologische; het ontwerpen van het analogische model Delta; het gebruik van automatische analyseapparatuur voor wateronderzoek.

Een interessant Deltawerk ook vormt de aanleg van de secundaire dam in het Volkerak tussen Overflakkee en N.-Brabant ter hoogte van Willemstad, met als aftakking een 1200 m lange verkeersbrug naar de Hoeksewaard. Het centrale deel wordt gevormd door het Hellegatsplein: een op een zandplaat opgespoten terrein, waarvan behalve de genoemde brug, een 4,5 km lange dam aftakt naar Overflakkee en een 3 km lange naar N.-Brabant. Daarin zijn opgenomen een omvangrijk complex schutsluizen met een kolklengte van 326 m (voor duwconvooien) en waarvoor voorzien zijn een inlaatsluis voor zoet water naar het Zeeuwse meer en een afzonderlijke jachtsluis. Zeer belangrijk voor de Deltawerken was ook de ontwikkeling van, aan de verschillende situaties aangepaste, zinkstukken, die de vroegere rijshouten stukken opvolgden en van de speciale apparatuur voor het aanbrengen ervan. De bekroning van de Deltawerkzaamheden wordt gevormd door de afdamming van de Oosterschelde, begonnen in 1966. Men gaat hierbij uit van drie bruggehoofden in de vorm van drie in ondiep water aangelegde werkeilanden, die uitgangspunten vormen van de damvakken. Na aanleg hiervan blijven drie geulen over (waarvan één 35 m diep) die als sluitgaten zouden moeten dienen. In 1974 echter ontstond een discussie over de vraag of een volledige afsluiting moest worden aangebracht, dan wel een half opene of zelfs in het geheel geen. De deels strijdige argumenten in deze discussie worden gevormd door: verlangen naar zo groot mogelijke bescherming tegen stormvloed, behoud van het milieu, met inbegrip van de huidige flora en fauna, en economische belangen.

< >