(Fr.: tuile; Du.: Dachziegel; Eng.: roofing tile), bouwstuk voor keramische dakbedekking, gebakken van tamelijk vaste klei, vnl. deeltjes bevattend < 10 μm, waardoor bij geringe dikte waterdicht materiaal verkregen wordt. In Nederland wordt als grondstof rivierklei gebruikt; in Limburg ook andere soorten.
De klei moet zoveel mogelijk vrij zijn van organische verontreinigingen en wordt geruime tijd blootgesteld aan atmosferische invloeden (‘winteren’). Te vette klei, die bij het bakken zou kunnen trekken, wordt met magere klei of met zand vermagerd. Daarna wordt de klei in een kollergang en walsen met water tot een homogene plastische massa gemalen. De vormgeving heeft machinaal plaats. Pannen die een doorgaand profiel hebben, zoals strengperspannen, moeten met een stempelpers worden gevormd. Voor massafabricage is de revolverpers in gebruik. In de laatste jaren is deze pers geautomatiseerd, waarbij het opleggen der koeken en het afnemen der gevormde pannen op droogrekjes geheel automatisch geschiedt. Deze droogrekjes hebben het profiel van de pan (voorkomt inzakken of vervormen). Het bakken geschiedt voornamelijk in tunnelovens en overslaande vlamovens. Bij oxiderend stoken is de panklei roodbakkend. De blauwe tot zilvergrijze pan ontstaat door smoren; na het gaarstoken wordt gas of olie in de oven gebracht, die dan luchtdicht wordt afgesloten. Er vormen zich dan zwarte ijzerverbindingen in de pan, waarin zich ook koolstof afzet. Veel pannen worden thans in diverse kleuren verglaasd met laag smeltende loodglazuren.Er bestaat een groot aantal modellen, van eenvoudige platte pannen die aan dakleien doen denken, tot gecompliceerde, voorzien van ribben en gleuven. Bij al deze typen bestaan dan nog allerlei afwerkingsstukken.