regel in de vlakke trigonometrie voor driehoeken, die luidt:
a2 = b2 + c2 − 2bc cos ⍺
waarbij a, b en c de lengten van de zijden en ⍺ de hoek tegenover a. Door cyclische verwisseling wordt gevonden:
b2 = c2 + a2 − 2ca cos ⍺
c2 = a2 + b2 − 2ab cos ⍺