(Fr.: source; Du.: Quelle; Eng.: source), heel algemeen een gebied in de ruimte waar bepaalde fysische verschijnselen hun oorsprong vinden; daarnaast treden ook hun tegenhangers soms op, aangeduid met putten. Gezien de discrete aard der natuur zijn alle bronnen op (submicroscopische schaal te herleiden tot verzamelingen van zgn. puntbronnen (met verwaarloosbare afmetingen); in de praktijk blijkt een dergelijke precieze beschrijving echter vaak onnodig of zelfs zinloos. De reden hiervan is dan een beperkt ruimtelijk scheidend vermogen van het apparaat, waarmee het door de bron geïnduceerde verschijnsel wordt bestudeerd.
Wanneer in ruimtegebiedjes die juist gescheiden waargenomen kunnen worden, nog steeds zeer veel puntbronnen aanwezig zijn, mag men deze continu verdeeld denken en een brondichtheid of bronfunctie introduceren (met een truc kan dit ook voor puntbronnen, door het invoeren van de nogal ongewone deltafunctie). Bij een afnemend scheidend vermogen wordt een punt bereikt waarop zelfs de ruimtelijke uitgebreidheid van de bron niet meer waarneembaar is, zodat in feite weer sprake is van een puntbron. In beide gevallen wordt een geïntegreerd signaal gemeten, afkomstig van een groot aantal bronnen die op een meer elementair niveau als puntbronnen kunnen worden opgevat. Een voorbeeld van een dergelijke situatie treedt op in de sterrenkunde wanneer objecten op steeds grotere afstand bestudeerd worden: zon (ruimtelijk uitgebreide, continue verzameling puntbronnen, nl. stralende atomen); sterren (geen ruimtelijke structuur meer, dus puntbronnen); nabije melkwegen (discrete verzameling puntbronnen, nl. sterren); melkwegen op grote afstand (continue uitgebreide bronnen; sterren ononderscheidbaar); melkwegen op zeer grote afstand (puntbronnen).De meest fundamentele puntbronnen worden aangetroffen bij de elementaire deeltjes zoals protonen en elektronen, die bronnen resp. putten van het elektrische veld vertegenwoordigen (begin- en eindstations van elektrische veldlijnen) (voorts zie Elektromagnetisme); deze deeltjes zijn bovendien de oorsprong van het zwaartekrachtveld (in dit verband spreekt men van puntladingen en puntmassa’s).
Voorbeelden van minder ‘primitieve’ puntbronnen zijn de trillende elektrische dipool op grote afstand als bron van elektromagnetische golven (zie Antenne; op korte afstand is het de combinatie van een bron en een put); de belichte diafragmaopening, waarvan de afmetingen klein zijn (in termen van de golflengte van de stralingsbron die voor de belichting zorgt) en de fabrieksschoorsteen als injectiebron van vervuilende gassen in de atmosfeer.
Bronnen worden gekarakteriseerd door hun sterkte; deze bronsterkte wordt voor ieder geval apart gedefinieerd. Voor het elektrische veld is het de lading, voor het zwaartekrachtveld de massa, voor de dipool het uitgestraalde vermogen enz. Bij continu verdeelde bronnen die met een vectorveld samenhangen, noemt men de bronsterkte per volume-eenheid de divergentie (van het bijbehorende veld).
Bronnen en putten spelen verder een belangrijke rol bij de beschrijving van transportverschijnselen van vloeistoffen, gassen en energie (waaronder warmte). In de vectoranalyse kan worden aangetoond dat een vectorveld bepaald wordt door zijn bronnen en wervels.