(Fr.: matériel (moyen) de construction; Du.: Baugerät, Bauhilfsmittel; Eng.: construction tools and equipment), hulpmiddel dat de mens bij de uitvoering van bouwwerken in staat stelt de te verrichten arbeid op een gemakkelijke, nauwkeurige en efficiënte wijze te doen plaatsvinden. Tegenwoordig is bij een bouwwerk, mede door de eisen van snelheid en economie, de mankracht grotendeels vervangen door machines en maakt men gebruik van bouwhulpmiddelen.
Verkenning en opmeting van het terrein vormen het beginpunt van elk bouwwerk. De fotogrammetrie is onmisbaar om een terrein nauwkeurig te situeren ten opzichte van aanliggende gronden, rivieren, wegen en gebouwen. Het opmeten van bestaande gebouwen kan nodig zijn, o.a. voor restauraties. Dit werk wordt vergemakkelijkt met meetcamera’s. Aan de hand van een serie foto’s kan het object op tekening gebracht worden. Met lasertechnieken kan men afstanden bepalen tussen moeilijk te bereiken punten van een bouwplaats. Deze geavanceerde middelen hebben echter eenvoudige meetinstrumenten als meetveer en meetband, prisma’s voor het oprichten en neerlaten van loodlijnen, jalons en schietlood niet geheel verdrongen. Voor horizontale en verticale hoekmetingen wordt de theodoliet gebruikt en met een boussole (zie Kompas) worden de hoeken met de magnetische noordrichting gemeten. Om hoogtemetingen uit te voeren gebruikt men waterpasinstrumenten met een richtkijker op een statief, en de waterpasbaak. Punten van het terrein worden vastgelegd met paaltjes van kunststof, die in de grond worden geschroefd.
Is het bouwterrein eenmaal gesitueerd en afgebakend, dan zal veelal grondonderzoek plaatsvinden. Voor de bovenlagen gebruikt men een sondeerstaaf, aardboor of geoptosimeter, voor diepere verkenningen worden grondboren gebruikt, waarmee tevens grondmonsters naar boven gehaald kunnen worden. Voor grote diepten beschikt men over sondeerapparaten waarmee de weerstand en de ligging van de grondlagen bepaald kunnen worden.
Bij het bouwrijp maken van een terrein zullen veelal bestaande bouwwerken moeten worden gesloopt. Is het bouwterrein nog voorzien van graszoden en teelaarde, die later gebruikt kunnen worden voor aanplantingen, dan worden met de zodenploeg en -lichter de zoden verwijderd en de teelaarde wordt met een rupsschraper verschoven of met een laadschop ontgraven. Voor het verwijderen van boomstronken, steenbrokken en soms van gehele bomen wordt gebruik gemaakt van een poliepgrijper, gemonteerd op een rupskraan. Indien mogelijk worden bomen met de wortels gelicht en elders weer geplant.
Is het terrein aan de oppervlakte vrij gemaakt, dan wordt dieper gegraven voor het aanzetten van de funderingen en het bouwen van kelderverdiepingen. Eventueel aanpalende gebouwen worden bij niet te omvangrijke werken beveiligd door het stutten van de bouwput met staande planken en houten stempels of met stalen schroefstempels. Bij diepe ontgravingen worden de damplanken met een heitoestel of vibratoren de grond ingedreven. Bouwt men tussen aanpalende gebouwen, dan zal men de scheidingsmuren daarvan schoren met uitneembare vakwerkliggers uit buisprofielen. Een bouwput dient droog gehouden te worden van hemelwater en grondwater ofwel door uitscheppen, uithozen of leegpompen (open bemaling) ofwel door verlaging van de grondwaterstand (zie Bronbemaling).
Voor de ontgraving wordt bij droog grondverzet gebruik gemaakt van graafwerktuigen (zie Grondverzetwerktuig), bij nat grondverzet van baggerwerktuigen. Het vervoer van grond of steenbrokken kan, behalve met conventionele transportwerktuigen ook gebeuren met een kabelbaan. Voor aanvullingen worden de steen- of betonblokken met autonoom aangedreven cabines tot boven de stortplaats vervoerd, waar de bakken automatisch worden geledigd.
In de droog gehouden bouwput worden de funderingen aangelegd. Palen worden in de grond geheid met een heitoestel, in de grond geboord of met hydraulische vijzels ingedreven.
Betonspecie wordt op kleinere werken bereid in een betonmolen, vervoerd in een betonkruiwagen en gestort in de bekisting. Om de wapening klaar te maken gebruikt men staalknipmachines, plooiijzers en buigmachines en staalscharen. Bij grote werken wordt het beton uit een betoncentrale aangevoerd en op de bouwplaats naar de stortplaats gebracht of met een betonpomp aangevoerd. Het beton wordt na de verwerking verdicht met stampers, vibratoren, trilnaalden, trilplaten en trilbalken.
Bij wegenbouw gebruikt men machines op rails die de betonspecie verdelen, trillen en effenen. Een meerijdende trilmesmachine snijdt in de verse betonlaag krimpvoegen. Voor metselwerk worden bakstenen en bouwblokken aangevoerd op ‘pallets’ op de vrachtwagen, en door een kraan gelost of door een vorkheftruck opgenomen en vervoerd. De grond van aanaardingen wordt verdicht met een valblok, met een explosiestamper of met een machine waarbij door een verend opgehangen dieselmotor trillingen op de grond worden opgewekt. Bij de wegenbouw gebruikt men trilwalsen.
Bij de tunnelbouw in rotslagen gebruikt men een boorwagen waarop verscheidene boorhamers opgesteld staan, waarmee gaten voor springstoffen worden geboord. Niet behoorlijk vaste grond wordt uitgegraven tegelijk met het ondervangen en stempelen van gewelf en wanden. Ook wordt gewerkt met een schild dat vooruitgeschoven wordt naarmate de ontgraving vordert. Met gecombineerde machines wordt over de gehele tunneldoorsnede de grond aangesneden en uitgefreesd. Voor werk onder water wordt een duikerklok of een caisson gebruikt. Wil men drijvende kranen onttrekken aan de invloed van deining en golfslag, dan wordt de ponton voorzien van tot op de bodem neergelaten pijlers. Voor staalconstructies heeft men nodig o.a. montagemasten, klink- en lasmachines.
Voor werk boven de begane grond heeft men nodig: schragen, schoren, telescopische steunbalken, steigers en bouwladders. De bouwmaterialen worden vervoerd met portaal- en torenkranen en met liften. Voor de aanvoer naar moeilijk te bereiken plaatsen hoog boven de grond wordt soms een hefschroefvliegtuig ingeschakeld. Als de ruwbouw af is, verschijnen, al naar de aard van het werk, allerlei vaklieden als steenhouwers, tegelzetters, timmerlieden, stukadoors, elektriciens, loodgieters, pijpfitters en schilders die zijn uitgerust met las- en snijbranders, schiethamers, pneumatische spijkerapparaten, verfspuitinstallaties enz. Ook voor het testen van de deugdelijkheid van het geleverde werk bestaat velerlei apparatuur.