(Fr.: levé cartographique; Du.: Bodenkartierung; Eng.: soil mapping), het in kaart brengen van de verbreiding van verschillende gronden. Het resultaat van een dergelijke inventarisatie is een bodemkaart, d.w.z. een kaart waarop met kleuren en symbolen, arceringen en codes een beeld van de bodemgesteldheid van een landstreek wordt gegeven.
De gebruikte kleuren en symbolen worden in een legenda of renvooi verklaard. Het studieobject van deze werkzaamheden, het vakgebied behoort tot de veldbodemkunde, is dus de grond ofwel bodem, welk begrip niet wordt beperkt tot de bouwvoor, de bovenste laag in de verticale doorsnede van de bodem (bodemprofiel), maar in dit verband ook diepere lagen betreft. Voorts is de bodem een deel van het landschap (afb. 1). De bodem heeft dus drie dimensies, nl. een profiel (diepte) en een oppervlakte (lengte en breedte).Zowel de diepte als het oppervlak van ‘een grond’ hebben arbitraire afmetingen. Bodemkaarten geven gewoonlijk diepere informatie dan tot 1,20 m. De horizontale afmetingen van een te bestuderen grond dienen groot genoeg te zijn (1 m × 1,5 m) om de aard van de bodemlagen goed te kunnen vaststellen. Bodemlagen worden in de veldbodemkunde horizonten genoemd. Het onderzoek gebeurt in profielkuilen, kuilen met de bovengenoemde afmetingen, of aan profielen van toevallige kuilen, zgn. ontsluitingen, zoals verse slootwanden en greppels om ingekuild gras. Uit vergelijkende profielstudies van verschillende gronden blijkt dat die verschillen op uiteenlopende manieren zijn ontstaan.
Ontstaan van gronden.
De gelaagdheid die men in vrijwel elke grond aantreft, kan ontstaan zijn tijdens de geogenese, d.w.z. de afzetting van het oorspronkelijke materiaal, maar ook door veranderingen die na de afzetting zijn opgetreden door bodemvorming (pedogenese).
Geogene gelaagdheid kan men o.a. vinden in veel jongere zeekleipolders, waar soms op één perceel gronden voorkomen, die weliswaar in de bovengrond even zwaar zijn, maar waarbij in het ene geval de bouwvoor direct op zeezand en in het andere geval zand dieper dan 1 m ligt.
Er wordt wel gesteld dat vijf factoren het resultaat van de bodemvorming bepalen, nl. het moedermateriaal, de topografie, het klimaat, de tijd, en de biotische factor (vegetatie, dieren en de mens), factoren die niet geheel onafhankelijk van elkaar zijn. Een internationaal bekende grond, die meestal in löss en onder een steppeklimaat is ontstaan, heet zwarte aarde. Deze landbouwkundig zeer goede grond, chernozem genaamd, komt o.a. voor in de Oekraïne. In tegenstelling tot België hebben in Nederland veel gronden nog geen duidelijke kenmerken die door bodemvorming zijn ontstaan; de meeste gronden zijn hier nog te jong.
Een proces dat in een vroeg stadium van de bodemvorming optreedt is de ontkalking. Door de aanwezigheid van polders van zeer verschillende ouderdom was het mogelijk dit proces goed te bestuderen in Nederland. De ontkalking wordt geschat op 1% in 65...100 jaar.
Indelen van de grond.
Voordat een bodemkaart opgenomen kan worden, moet er een indeling van de voorkomende gronden gemaakt worden. Om bodemkaarten niet te snel te doen verouderen, dient men gebruik te maken van blijvende bodemeigenschappen. Teneinde in het veld gemakkelijk hanteerbaar te zijn, moeten de eigenschappen op een eenvoudige manier meetbaar zijn. Voorts dient voortdurend in het oog gehouden te worden dat de indeling zinvol moet zijn voor het gestelde doel: de opname van een bodemkaart voor een praktisch (meestal landbouwkundig) gebruik.
De meeste moderne indelingsschema’s (systemen voor bodemclassificatie) zijn categorieënsystemen. Men onderscheidt hierbij niveaus van classificatie: iedere eenheid van een bepaald niveau wordt onderverdeeld in een aantal lagere eenheden, maar vormt ook met één of meer andere eenheden van datzelfde niveau weer een eenheid van hoger niveau.
Ook het in 1966 gepubliceerde Nederlandse systeem is op deze manier opgebouwd. Op het hoogste niveau worden vijf orden onderscheiden, die zijn onderverdeeld in dertien suborden, vijfentwintig groepen en zestig subgroepen. De groepen vormen de basis van de legenda’s bij de huidige bodemkaarten van Nederland (afb.4) en worden aangevuld met o.a. de hoofdindeling van de traditionele grondsoorten (zeekleigronden, veengronden enz.), met de zwaarteklassen van de bovengrond, het verloop van de zwaarte met de diepte (profielverloop), het verloop van de hoeveelheid kalk met de diepte (kalkverloop) en de veensoorten.
De bodemkaarten van België hebben een geheel andere indeling. De voornaamste eenheid is de serie, die bepaald wordt door drie belangrijke kenmerken van het bodemprofiel: textuur (acht grondsoorten), natuurlijke drainering (negen draineringsklassen) en profielontwikkeling (acht klassen). Deze worden in een code aangeduid met letters, zodat een symbool of formule van drie letters een serie aangeeft, resp. met een hoofdletter en twee kleine letters. De zgn. bijkomende kenmerken worden door middel van letter- en/of cijfertoevoegingen aangegeven. Dit is dus geen van tevoren vastgelegd systeem, maar het bestaat uit combinatiemogelijkheden van drie kenmerken, die elk in van tevoren vastgestelde klassen zijn onderverdeeld.
Opname van de bodemkaart.
Een ervaren karteerder heeft bij het herkennen van verschillende, voor hem bekende, gronden geen profielkuilen meer nodig, maar gebruikt hiervoor een eenvoudige grondboor met een lengte van 1,20 m en een doorsnede van 6...8 cm. Hij noteert bij elke boring de opeenvolging van horizonten, schat hiervan de humusgehalten, zwaarte, grofheid van het zand, het kalkgehalte en let op andere kenmerken die mede bepalend (differentiërend) zijn voor de vaststelling met welke grond uit zijn indeling hij te maken heeft, zoals kleur, vlekkerigheid, veensoort enz.
Naarmate de bodemgesteldheid gevarieerder is, zijn meer boringen per oppervlakteeenheid noodzakelijk. In het algemeen kan men echter het begrenzen van bodemeenheden mede bepalen met behulp van landschappelijke kenmerken. Er bestaat nl. een verband tussen de opbouw van het bodemprofiel en de uitwendige factoren zoals: kleine hoogteverschillen op korte afstand, begroeiing, bodemgebruik, slootwaterstand en verkavelingspatroon. Naarmate de schaal van de kaart kleiner is, is ook de ruimte waarop de werkelijkheid kan worden aangegeven kleiner. Hierdoor beperkt de schaal van de kaart de hoeveelheid en gedifferentieerdheid van de informatie die een bodem kaart kan geven.
Stand van zaken en toepassingen.
De bodemkaart van Nederland schaal 1:1.000.000 telt 21 onderscheidingen in de nieuwe nomenclatuur, gelanceerd als bijlage in het systeem van bodemclassificatie voor Nederland. Deze kaart is afgeleid uit de kaart schaal 1:600.000 met 51 onderscheidingen, die zelf weer een vereenvoudiging is van de bodemkaart schaal 1:200.000 met 153 onderscheidingen van 1960. De bodemkaart schaal 1:50.000 met ca. 300 onderscheidingen wordt uitgegeven op kaartbladen volgens de indeling van de Topografische kaart; bij de kaartbladen behoren toelichtingen (soms gecombineerd voor meer bladen).
Voor België bestaat een overzichtskaart van 1:800.000 met 38 onderscheidingen, een associatiekaart van 1:500.000 met 66 onderscheidingen; van de kartering van 1:20.000 met ca. 500 onderscheidingen is van de verklarende tekst het merendeel van de 400 bladen gepubliceerd.
Veldbodemkundig onderzoek moet toepasbaar gemaakt worden voor vastgestelde doeleinden; daartoe dient de geschiktheid van de gronden voor verschillende vormen van bodemgebruik te worden bestudeerd en bepaald. Deze kan voor een bepaalde grond verschillen per gebruiksvorm en daarom wordt voor elke bestemming een afzonderlijke beoordeling gegeven. Dit kan in tabelvorm, maar ook op van de bodemkaart afgeleide kaarten: de bodemgeschiktheidskaarten (afb. 5). Soms dient de interpretatie van een bodemkaart na een aantal jaren te worden herzien, wanneer bijv. gewijzigde landbouwmethoden of dito economische omstandigheden een andere beoordeling eisen. Van geheel Nederland bestaat de ‘Zeer globale bodemgeschiktheidskaart voor akker- en weidebouw van Nederland, schaal 1:200.000’.
Voor België werd eveneens een globale bodemgeschiktheidskaart voor akker- en weidebouw opgemaakt op schaal 1:100.000. Deze kaart werd evenwel niet gedrukt, doch het manuscript ervan berust bij het Ministerie van Landbouw. In de verklarende teksten van de diverse kaartbladen van de gedetailleerde bodemkaart van België (schaal 1:20.000) wordt voor de voornaamste bodemseries eveneens de bodemgeschiktheid vermeld.
Bodemkaarten kunnen gebruikt worden in land- en tuinbouw en in de bosbouw, alsmede in de cultuurtechniek (ruilverkavelingen, waterbeheersingsplannen, grondverbeteringen, dijkverzwaringen, wegenaanleg enz.); in de IJsselmeerpolders bij het vaststellen van de dijktracé’s, het opstellen van het ontginningsplan, verbetering van minder goede gronden vóór de drooglegging, vaststellen van toekomstige polderpeilen na de te verwachten inklinking enz.; en meer in het algemeen bij planologie en stedebouw (streek- en bestemmingsplannen), in de industrie (opsporing en geschiktheidsbeoordeling van oppervlaktedelfstoffen zoals zand, grind, klei, leem en turfstrooisel, en bij de aanleg van transportleidingen (vaststellen van tracé's, graven van sleuven en het herstel van de cultuurgronden na de aanleg).