(Fr.: puits intérieur; Du.: Innenschacht; Eng.: inner shaft), een verticale verbinding tussen twee verdiepingen van een mijn, tussen een hoofdverdieping en een hoger of lager gelegen hulpverdieping, of tussen een verdieping en een winplaats; het is meestal niet mogelijk langs de horizontale verdiepingen alle punten van een afzetting te ontsluiten.
Bij voorkeur wordt een binnenschacht van onder naar boven gedolven (opbraak) zodat de zwaartekracht de met springstoffen gedolven stenen afvoert. Gewoonlijk wordt dan met een rechthoekige doorsnede gewerkt waarvan de kleinste afmeting maximaal 2,50 m bedraagt; zo wordt onvoorziene steenval voorkomen. De binnenschacht wordt met rechthoekige houtramen uitgebouwd, en het front wordt langs ladders bereikt. In samenhangend terrein (metaalmijnen) kan de ondersteuning vereenvoudigd worden of achterwege blijven. Men verplaatst zich in de schacht in een kooitje dat zich naar boven langs een heugel (in de wand bevestigd) door middel van motor en tandwiel optrekt (alimak).
Wanneer de bovenste verdieping toegankelijk is kan de ventilatie verbeterd worden door op voorhand een verbindingsgat te boren. Hierlangs kan men ook, met een kabel, een werkplatform optrekken (jora). Voor grote doorsneden, of wanneer het onderste niveau niet toegankelijk is, moet naar beneden (neerbraak) gedolven worden. De stenen worden met de hand (vroeger) of met een grijper in afdieptonnen geladen, die door een lier naar het hoogste niveau worden opgehaald. Indien het onderste niveau wel toegankelijk is kan men het werk aanzienlijk vergemakkelijken door een gat met grote diameter (bijv. 800 mm) te boren. Hierlangs vallen de afgeschoten stenen naar beneden en worden dan weggevoerd.