(Fr.: ensoleillement; Du.: Besonnung; Eng.: sunshine), het beschenen worden door de zon; in het bijzonder van toepassing op gevels van gebouwen, balkons, tuinen, speelplaatsen e.d. Bestudering van de mogelijke bezonning van gebouw en omgeving valt binnen het kader van de (stede)bouwfysica.
Bij het woord bezonning ligt de nadruk op de gunstige invloed van de zon op mens en dier. Vooral in herfst, winter en voorjaar levert de zonnestraling in en om een woning een bijdrage tot de behaaglijkheid.
Hinder van langdurige zonbestraling wordt pas ondervonden bij zonhoogten boven de 45° (in Nederland en België slechts gedurende vier maanden per jaar). De ultraviolette straling heeft een gunstige werking op de gezondheid; deze invloed wordt pas van belang bij zonhoogten boven de 30°, d.w.z. de periode van half maart tot begin oktober.
Diverse enquêtes in en buiten Nederland wijzen uit, dat praktisch alle ondervraagden veel zontoetreding in hun woning verlangen. Bezonning wordt vereenzelvigd met begrippen als plezierig, verdrijving van somberheid en verhoogd contact met de buitenwereld.
In sommige landen bestaan bezonningsnormen of -aanbevelingen. Zo kent men in Engeland de British Standards Code of Practice, waarin de eis voorkomt: gedurende 1 uur mogelijke zoninstraling in de woonkamer gedurende 10 maanden per jaar (meetpunt: het midden van het vertrek). Tijdens het 4de congres van de CIAM (congres international d’architecture moderne) werd overeengekomen een aanbeveling voor woonruimten: 2 uur per dag bezonning gedurende de wintermaanden. Als peildatum, waarop de minimaal verlangde bezonningsduur van een gevel kan worden getoetst, wordt wel eens aangenomen de gemiddelde winterdag: 8 februari. Men dient onderscheid te maken tussen de mogelijke bezonningsduur, waarbij wordt uitgegaan van een altijd wolkenloze hemel, en de werkelijke bezonningsduur die rekening houdt met de gemiddelde mate van bewolking.
De mogelijke bezonning van een punt op aarde hangt af van de geografische breedte van dat punt, het tijdstip op een bepaalde datum en de rondom het punt gelegen obstakels (bebouwing, begroeiing, heuvels enz.).
Met behulp van azimut en zonhoogte is de richting van de zonnestraling vast te leggen. Met de tijd als bekende zijn deze hoeken op een eenvoudige manier voor elke gewenste datum af te lezen uit daarvoor ontworpen nomogrammen.
De banen van de zon worden grafisch weergegeven in zonnediagrammen, meestal geldend voor een bepaalde breedtegraad; de gebogen lijnen zijn in feite schaduwbanen van de punt van een in het middelpunt (met merkteken aangeduid) van het diagram opgerichte naald. Met behulp van een zonnediagram kunnen bijvoorbeeld schaduwen van gebouwen op tekening worden vastgelegd. Een praktisch hulpmiddel voor het toetsen van een punt op de mogelijke bezonning vormt de IG-TNO-bezonningsschijf. Deze bestaat uit een radiaaldiagram en een zonnebanendiagram (afb. 4).
De vanuit een meetpunt (bijv. in of achter een raamopening) waargenomen belemmering wordt volgens een bepaalde methode ingetekend op het radiaaldiagram; waarbij de projectie van een verticale lijn komt te liggen op een straal van de cirkel en die van een horizontale lijn op een boog binnen de cirkel. Het zonnebanendiagram (transparante schijf) wordt op het ingetekende radiaaldiagram gelegd en zodanig gedraaid, dat de oriëntatie overeenkomt met de werkelijkheid. De bezonningsuren voor het bewuste punt kunnen worden afgelezen voor verschillende data.
Maquettes van gebouwen of stadswijken kan men onderzoeken op zon en schaduw met behulp van een bezonningsapparaat, bestaande uit een rond plateau, draaibaar en wendbaar in beugels. De zon wordt gesimuleerd door een lamp op enige afstand met vaste opstelling. Schaalaanduidingen maken het mogelijk, het apparaat in te stellen op te onderzoeken datum en uur. Foto’s van de maquette voor verschillende tijdstippen geven een inzicht in de bouwfysische kwaliteit van een project wat betreft de bezonning.