(Fr .: prise de terre de l’alimentation; Du.: Betriebserdung; Eng.: system earthing), de verbinding van een geleiderstelsel met aarde (zie Aarde 2). Afhankelijk van overwegingen van technische aard enerzijds en veiligheidseisen anderzijds komt men tot aarding van stroomstelsels al of niet via een impedantie, resp. tot directe aarding.
Normaliter wordt bij een draaistroomstelsel het sterpunt van de generator of transformator rechtstreeks, d.w.z. zonder tussenschakeling van een impedantie of weerstand, met aarde verbonden. Men verbindt bij een wisselstroomstelsel een der geleiders, bij een gelijkstroomstelsel een der polen (meestal de negatieve pool) en bij een drieleider gelijkstroomstelsel de middenleider met aarde. Bij een geaard geleiderstelsel wordt de maximale spanning van de stroomvoerende geleiders ten opzichte van aarde beperkt, zodat veelal aan het isolatieniveau minder zware eisen kunnen worden gesteld, hetgeen bijv. bij kabels het geval kan zijn. Hiertegenover staat dat in geval van aardfouten in een direct geaard net, de foutstroom, welke wordt bepaald door de nulimpedantie van de toestellen waarvan de sterpunten zijn geaard, ongeveer de waarde kan bereiken van de stroom bij driefasige kortsluiting en dientengevolge tot een storing leidt, zulks in tegenstelling tot een niet met aarde verbonden net dat nog tijdelijk in bedrijf kan blijven bij een eerste aardfout, aangezien de foutstroom gelijk is aan de capacitieve aardsluitstroom. Bij niet te uitgestrekte netten en niet te hoge spanning kan het sterpunt zwevend worden gehouden. De capacitieve aardsluitstroom wordt meestal kleiner dan 100 A gehouden. Naarmate de spanning hoger wordt en het net uitgestrekter is, neemt de aardfoutstroom toe in verband met de grotere netcapaciteit, hetgeen kan resulteren in een niet meer vanzelf dovende boog bij aardsluiting, alsmede aanzienlijke overspanningen. Dit is dan ook de reden, dat men in netten van zeer hoge spanning (luchtlijnen) directe aarding toepast in combinatie met het systeem van snelle wederinschakeling om het effect van eerder genoemde storing tot een minimum te beperken. In netten van middelhoge spanning kan de capacitieve aardsluitstroom worden gecompenseerd door middel van sterpuntsaarding via een smoorspoel (compensatiespoel). Men verkrijgt weer het eerder genoemde voordeel van een niet met aarde verbonden net, indien men nagenoeg volledig compenseert.
Voorts is met betrekking tot de veiligheid bepaald dat bijv. de secundaire zijde van stroom- en spanningstransformatoren in hoogspanningsnetten moet worden geaard. Ook geldt de bepaling, dat in laagspanningsinstallaties ten behoeve van de verlichting de spanning ten opzichte van aarde maximaal 300 V mag bedragen. Dit impliceert dat van een voedende transformator met een secundaire spanning van 380 V tussen de fasen het sterpunt met aarde moet zijn verbonden. Verder moeten hulpstroomketens waarin enkelpolige bedieningsschakelaars zijn opgenomen, aan één zijde met aarde worden verbonden indien het gaat om de besturing van gevaarlijke werktuigen. In vele gevallen wordt de veiligheidsaarding gecombineerd met de bedrijfsaarding. Indien de aardsluitstroom van een net een te hoge spanning ten opzichte van aarde kan veroorzaken, d.w.z. in geval de verspreidingsweerstand van de elektrode der bedrijfsaarding niet voldoende klein is, kan geen combinatie van beide plaatsvinden en moeten de bedrijfsaarding en de veiligheidsaarding gescheiden worden uitgevoerd. De bedrijfsaarding dient dan te worden geïsoleerd en tegen aanraking te worden beschermd, door middel van een afzetting of een potentiaalsturing. Voorts zie Veiligheidsaarding.