Technische encyclopedie

Winkler Prins (1975)

Gepubliceerd op 15-01-2025

ANTISEPTICUM

betekenis & definitie

(Fr.: antiseptique; Du.: Antiseptikum; Eng.: antiseptic), ook: asepticum, stof die micro-organismen onschadelijk maakt door ze hetzij te doden, hetzij hun groei te voorkomen of af te remmen. Hoewel de ‘reinigende’ werking van bleekwater, kresolzeep enz. reeds lang bekend is, is de doelgerichte ontwikkeling van antiseptica pas goed op gang gekomen na de ontdekking van de oorzaken van infectie door Louis Pasteur (1865), aangevuld met theorieën over bacteriologische werkingen van Robert Koch. Antiseptica worden toegepast in de preventieve en curatieve geneeskunde, als sanitaire reinigingsmiddelen, voor het desinfecteren van drink- en afvalwater (zie Drinkwatervoorziening). Verder worden antiseptica toegepast voor het conserveren van levensmiddelen (tevens zie Conserveren), voor het bestrijden van plantenziekten (zie Planteziektenbestrijdingsmiddelen) en voor het tegengaan van slijmerige afzettingen in koelwatersystemen, veroorzaakt door eenvoudige organismen als bacteria, schimmels en algen.

Het belang van antiseptica voor de gezondheid van mens, dier en plant mag dan ook niet onderschat worden.

Fysische omstandigheden spelen een belangrijke rol op de werking van antiseptica. Zo is een goed direct contact tussen de agentia en de micro-organismen vereist. Dit contact kan, indien toelaatbaar, door toevoeging van oppervlakteactieve stoffen, als zeep, detergentia en bevochtigers, gunstig beïnvloed worden. De zuurgraad (pH) van het milieu is mede bepalend voor de werking. Vaak werkt een lage pH (hoge zuurgraad) verhogend op de activiteit. De temperatuur is zo belangrijk, dat deze zelfs de plaats van antiseptica kan innemen (zie Steriliseren; Pasteuriseren; Koeltechniek). Tenslotte is te noemen de belichting, in het bijzonder de gunstige werking van ultraviolet licht op de vernietiging van micro-organismen.

Op verschillende wijzen kunnen groepen van antiseptica onderscheiden of geclassificeerd worden.

1. Men onderscheidt de antiseptische middelen die bacteriën doden of afremmen (bactericiden) en stoffen die schimmels (fungi) te lijf gaan (fungiciden).
2. Onderscheid wordt gemaakt tussen medische anti-infectieve agentia, die direct op mens en dier worden toegepast en desinfecterende middelen (zie Desinfectie) die in de omgeving van mens en dier voor sanitaire doeleinden worden gebezigd.

Voor de eerste groep is een lage giftigheid (zie Toxiciteit) voor mens en dier een vereiste; in het algemeen worden ze in kleine hoeveelheden toegepast, waardoor de prijs niet zo’n belangrijke rol speelt. Voor de tweede groep is de toxiciteit voor mens en dier in het algemeen gesproken wat minder belangrijk; ze worden vaak in vrij grote hoeveelheden (denk aan bleekwater, carbolineum en waterstofperoxide) toegepast, waarom ze in het algemeen goedkoop dienen te zijn. De toegepaste concentratie is in alle gevallen van veel belang. Zo is bijv. 1 deel per miljoen (of zelfs minder) chloor in drinkwater voldoende om aanwezige pathogene bacteriën te doden; een dergelijk lage concentratie is niet schadelijk voor de mens. Hogere concentraties dienen gehanteerd te worden in de behandeling van rioolwater (zie Afvalwater: Rioolwaterzuiveringsinrichtingen).

3. Verder kan naar niet-selectieve en selectieve agentia onderscheiden worden. De niet-selectieve antiseptica zijn meestal protoplasmagiften. Hun werking berust op het coaguleren of oxideren van het celprotoplasma. Meestal zijn vrij hoge concentraties noodzakelijk. Een voorbeeld van zo’n niet-selectief antisepticum is formaline.

De selectieve agentia zijn actief op bepaalde typen van micro-organismen door chemische reacties, die invloed op het leven van dat type cel hebben; lage concentraties zijn dikwijls voldoende om ontvankelijke organismen te doden en andere met een afwijkend metabolisme intact te laten. Voorbeelden zijn ‘sulfurdrugs’ (sulfonamiden) en antibiotica.

4. Een ander onderscheid berust op de toepassing in de vloeistof- of gasfase. De meeste antiseptica worden gebruikt in de vloeistoffase, maar men kent ook toepassingen in de gasfase; denk aan het ‘vergassen’ van afgesloten ruimten door brandende zwavel (SO2) en met formaldehyde. Aërosols worden gebruikt voor het desinfecteren van toiletten, vliegtuigen of andere vervoermiddelen en ruimten.
5. Weer een andere classificatie berust op het verschil in chemische eigenschappen. Te onderscheiden zijn de volgende groepen.
1. Oxiderende agentia: ozon (zuiveren van drinkwater, maar duurder dan chloor); waterstofperoxide (meestal als oplossing met een gehalte van 3% in water; salpeterzuur (corrosief); natriumperboraat; benzoylperoxide; natriumazide; zinkperoxide (wonden): kaliumpermanganaat (waterbehandeling en desinfecteren van fruit) en andere.
2. Halogenen: chloor (als zodanig of als chloorwater); bleekwater (calciumhypochloriet, gebruikt voor desodoriseren); chlooramines (o.a. chlooramine − T of N-chloro-p-tolueensulfonamide): joodtinctuur (voor wonden); jodoform (CHJ3); joodactieve Sulfonamiden; fluoriden.
3. Kwikverbindingen: sublimaat (HgCl2) remt de groei van micro-organismen af; erg giftig voor mens en dier; fenylkwiknitraat of -acetaat; merthiolaat (natriumethyl-kwik-thiosalicylaat),mercurochroom (voor wondbehandeling) enz. Kwikverbindingen werden vroeger in de bestrijding van syfilis gebruikt.
4. Anorganische en organische verbindingen van zilver, zink, koper, arseen, bismuth en antimoon. De arseen-verbinding ‘salvarsan’ werd als bovengenoemde kwikverbindingen ter bestrijding van infectieziekten gebruikt.
5. Fenolen: fenol (irriterend), cresol (Vooral met zeep voor sanitaire doeleinden); resorcinol; hexylresorcinol (1,3-dihydroxy-4-n-hexylbenzeen, is een goed bactericide); thymol (fungicide) en chloorthymol (o.a. voor mondspoeling); creosoot (mengsel van fenolen); gechloreerde en gebromeerde fenol (als houtbeschermende middelen).
6. Alcoholen (ethyl- en isopropylalcohol) en aldehyden (formaldehyde).
7. Kleurstoffen: alleen voor medische toepassingen, doch nemen in betekenis af. Voorbeelden zijn methyleenblauw, en hydroxychinoline.
8. Sulfurdrugs (sulfonamiden), voor intern medisch gebruik ter bestrijding van streptococcen. Voorbeelden zijn: sulfanilamide, prontosil, sulfapyridine, sulfathiasol, sulfadiazine.
9. Zepen en detergentia. Hun reinigende werking berust voornamelijk op het mechanisch verwijderen van micro-organismen door de verlaging van de oppervlaktespanning: zij zijn dus feitelijk geen antiseptica, maar voor de desinfecterende werking worden vaak antiseptica toegevoegd.

De natuurlijke zeep (natrium- of kaliumzout van hogere vetzuren) blijft nog steeds een belangrijke vertegenwoordiger van deze groep, alhoewel haar plaats meer en meer door synthetische detergentia wordt ingenomen, die in kation-, anion- en nonionactieve oppervlakteactieve stoffen ingedeeld kunnen worden (zie Grensvlakactieve stof).

10. Zuren: gedeeltelijk berust hun werking op de verhoging van de zuurgraad (of verlaging van de pH). Voorbeelden zijn: mierezuur (vroeger gebruikt voor het conserveren van hout), azijn en azijnzuur (wondbehandeling): monochloorazijnzuur (conserveren van voedsel); boterzuur (beperkt toepasbaar in verband met de onaangename geur); citroenzuur; melkzuur (denk aan zuurkool en karnemelk); benzoëzuur en natriumbenzoaat (conservering van voedsel); natriumsalicylaat en acetsalicylzuur (asperine); boorzuur (wonden en ogen).
11. Alkaliën kunnen zeer effectief zijn in het doden van patogene micro-organismen, als gevolg van de hoge hydroxyl-ionenconcentratie (pH ≧ 12). Voorbeelden zijn natronloog NaOH en kalk Ca(OH)2, die als desinfectiemiddellen worden toegepast.
12. Antibiotica kunnen een zeer uiteenlopende chemische samenstelling hebben. Hun grote belang is ontstaan in de Tweede Wereldoorlog en sindsdien wordt een groot aantal variëteiten in de handel gebracht. Grote bekendheid hebben penicilline en streptomycine verworven.

Bij veelvuldig en langdurig gebruik kan immuniteit optreden, wat wil zeggen dat de micro-organismen resistent worden tegen het toegepaste antiseptisch middel. Het verdient daarom aanbeveling antiseptica met overeenkomstige werking af te wisselen. Zo kan men bijv. heel goed in de behandeling van industrieel koelwater in koelwatercircuits achtereenvolgens fenol, kopersulfaat en chloor toepassen om de immuniteit te omzeilen.

< >