(Fr.: agent antimousse; Du.: Antischaummittel, Schaumverhütungsmittel; Eng.: antifoam (ing agent, defoamer), chemische verbinding die gebruikt wordt om hinderlijke schuimvorming (zie Schuim) in vloeistoffen tegen te gaan.
In de meeste gevallen dient de vloeistof zo behandeld te worden dat de gasbellen breken op het moment dat zij het vloeistofoppervlak bereiken. De meeste antischuimmiddelen zijn in hun werking specifiek, zodat voor een bepaald schuim ook een bepaald antischuimmiddel nodig is. Bekende voorbeelden zijn 2-ethylhexanol, dat wordt toegepast voor het breken van schuimen in de beetwortelindustrie, bij de papierfabricage en bij de lijmbereiding, 2,6-dimethyl-4-heptanol (di-isobutylcarbinol), dat o.a. wordt toegepast in de papierindustrie en bij de bereiding van drukinkten en lijmen, en mengsels van glycerol met natriumbis(2-ethyl-hexyl)-sulfosuccinaat toegepast als antischuimmiddel voor vliegtuigbrandstoffen. Voorts worden gebruikt de amiden van hogere vetzuren (bijv. N,N′-distearoyl-etheendiamide), vetzuren, vetzure esters, hogere ethers, organische fosfaten enz.; het voordeel van natuurlijke vetten en vetzure esters is dat zij in de voedingsmiddelenindustrie kunnen worden toegepast.De meest effectieve antischuimmiddelen bestaan uit siliconen, o.a. toegepast bij de bereiding van dispersieverven. Een nadeel is echter de hoge kostprijs.