Synoniemen zoeken
Synoniem van munt
Synoniem van 'n ander trefwoord

Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
munt
munt - metalen voorwerpje dat als betaalmiddel dient. Synoniemen: geldstuk, muntstuk. Een 'onvolwaardige' munt is de pasmunt, die tot een beperkt bedrag wettig betaalmiddel is. Ook de tekenmunt is onvolwaardig; hierbij is in tegenstelling tot de pasmunt het bedrag onbeperkt. Tot een onbeperkt bedrag is een (volwaardige) standaardmunt of standpenning wettig betaalmiddel. Een afslag is met de officiële stempels geslagen, maar in een ander metaal dan dat waarvoor de stempels waren bedoeld. Goudstukken zijn van goud, zilverstukken of zilvermunten van zilver. In de vijfde en vierde eeuw voor Christus gebruikte men in Voor-Azië de sjekel, evenals in de eerste eeuw na Christus in Palestina. In het Palestina ten tijde van Christus betaalde men met zilverlingen. Een rekenmunt is niet meer in omloop; de naam wordt wel gebruikt om een bepaalde geldwaarde uit te drukken; zo is de belga een Belgische rekenmunt ter waarde van vijf frank. Vijf cent is evenveel als een stuiver, tien cent is een dubbeltje, vijfentwintig cent een kwartje of, Bargoens, heitje, honderd cent een gulden, tweehonderdvijftig cent een rijksdaalder, in informele stijl een riks of knaak en in het Bargoens achterwiel geheten. Tientjes zijn tien gulden waard; formeel is de term tienguldenstuk, informeel joetje. Munten uit vroeger tijd zijn de penning (ter waarde van een zestiende stuiver), de daalder (tot 1847, in Nederland, ter waarde van anderhalve
gulden) en de plak (veertiende tot zestiende eeuw, ter waarde van twee groten/stuivers). De duit (een achtste stuiver) was in Nederland in gebruik van de veertiende eeuw tot 1847. In de Zuidelijke Nederlanden en de Republiek bestond vanaf 1618 tot de achttiende eeuw de dukaton. Op de rijder stond een ruiter afgebeeld; deze werd in de Republiek (vanaf 1659) een zilveren rijder genoemd. Dukaten waren vroeger munten in Venetië, Hongarije en de Nederlanden. De bracteaat (twaalfde tot dertiende eeuw) was Duits en was dun, eenzijdig geslagen en van hoog reliëf. De oude Grieken betaalden met obolen, de Romeinen met de denarius; een kwart denarius kwam overeen met een sestertie. In Nederland was vroeger een groot evenveel waard als een halve stuiver. Een kwart stuiver noemde men een oord of oortje, zes stuivers een schelling. Realen waren niet alleen munten in Nederland, maar ook in Spanje en Portugal. Eveneens Spaans was de pistool, pistolet of dubloen (zeventiende tot achttiende eeuw), een gouden munt ter waarde van twee escudo's. Pistool en dubloen waren als munt ook in gebruik in Frankrijk en Italië; de Franse heette een louis d'or (waarde tien tot vijfentwintig pond). In de vijftiende eeuw was in Engeland, en in de zestiende eeuw was in Nederland de rozenobel gangbaar. De Duitse pfennig is een honderdste mark waard, de Engelse penny een honderdste pond sterling. De Joegoslavische para een honderdste dinar, de Belgische, Franse en Zwitserse centiem of centime een honderdste frank, de centesimo uit Italië en Venezuela een honderdste lire respectievelijk bolivar, de Spaanse centimo een honderdste peseta. Andere munten die een honderdste deel aanduiden: de centavo (Portugal en Zuid-Amerika: een honderdste escudo respectievelijk peso), de kopeke (Rusland, een honderdste roebel), de stotinka (Bulgarije, een honderdste lev), de piaster (Turkije, een honderdste pond) en de sen (in Indonesië een honderdste roepia, in Japan een honderdste yen). De cent is niet alleen een Nederlandse munt (Bargoens: spie), maar ook een Amerikaanse (een honderdste dollar); synoniem: dollarcent. Vijf Spaanse peseta's vormen een duro. De dinar is een munt uit Joegoslavië, Irak en Indonesië. Een pond sterling van goud heet een sovereign. Een rijksmunt is (was) geldig in het hele desbetreffende rijk. Bij stuk staat een specificerende bepaling: een stuk van twintig frank.
Zie: bankbiljet; bedrag; geld; penning.

Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
munt
munt - zelfstandig naamwoord
1. betaalmiddel van metaal
♢ik had drie munten in mijn portemonnee
1. je moet met klinkende munt betalen
[contant]
2. daar kun je munt uit slaan
[voordeel uit halen]
3. we betalen hem met gelijke munt terug
[behandelen hem op dezelfde vervelende manier]
2. plant met pepermuntsmaak
♢een beetje munt in de thee is erg lekker
Algemene uitdrukkingen:
1. kop of munt gooien
[muntje opgooien en de bovenste kant laten bepalen wat er gebeurt]
Zelfstandig naamwoord: munt
de munt
de munten
het muntje
Synoniemen
geldstuk, penning, muntstuk