(wees, heeft gewezen), (ook:) laten zien, (ver)tonen. Richenels vader heeft kleren voor Richenel gekocht.
Heeft u ze niet gezien, m'ma? vroeg zijn moeder. Hij heeft me ze gewezen, antwoordde ouma vlak (Vianen 1972: 9). Wijs die Jodenjongens dat onze meisjes beter kunnen shaken dan die van hun.-Geroep: Zowaar, Koning! We zullen ze wijzen! Onze meisjes zijn ook gevaarlijk! (Helman 1954a: 49). Hij stond daar, rechtop, hoog van gestalte en keek neer na' d’r. Z'n liefde kon hij zo niet wijzen! (Cairo 1976: 134).
-Etym.: In AN veroud.