Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

toespijs

betekenis & definitie

(de, -spijzen),

1. vlees of vis (en eventueel groente) met saus, gegeten bij rijst of ander basisvoedsel. Gezeten op een campingstoel, een bord rijst op mijn schoot, kan ik het verslag rustig aanhoren. De toespijs op mijn bord bestaat uit corned beef met geklutst ei, het bekende recept van een haastige kok met een enorme honger (Woei 147).
2. broodbeleg. Ze haalde melk, brood en toespijs uit de keuken, at en zette de televisie aan (Doelwijt 1972b: 40).
- Etym.: Het is datgene wat men ‘er op toe’ eet, als bijzaak bij de hoofdzaak (rijst, brood e.d.). SN 1 is in AN veroud.; werd ook gebr. in het voormalige NOI. SN 2 is ook BN.
- Zie ook: stimofo.