Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

Gepubliceerd op 28-09-2020

breed

betekenis & definitie

bn., (soms, ook:) wijd. Een broek met brede pijpen aan de onderkant (Waller 105).

Verder bijv.: brede rok (Essed 127), brede mond (Ferrier 1968:134), brede buik (Roemer 1976: 27), breed bladerdak van een boom (Vianen 1969: 86). Etym.: In AN in dergelijke combinaties veroud. - Zie ook: smal (1).