Spreekwoorden en gezegden

F. Stoett (1977)

Gepubliceerd op 14-10-2020

Tuk zijn op iets

betekenis & definitie

er begering naar, heet op zijn. Dit bnw. tuk behoort bij de stam van het ww. tukken, tokken (Hd. zucken), trekken, rukken (vgl. tokkelen) en betekent waarschijnlijk eig.: naar iets toe getrokken, en vervolgens trek hebbend in iets, begerig, verlangend, gretig.

Zie b.v. Vondel, Hippolytus vs. 160: „Dit vernuft, dat tuck had ingedroncken d’Atheensche wetenschap”; Hecuba vs. 38: „Tuck op schelmeryen”, en vgl. Gron. toek, flink, en ook begerig. Tegenwoordig kent men in Zuid-Nederland nog een znw. tuk in de zin van trek, tocht, begeerte, lust naar iets en zegt men aldaar: tuk hebben voor de studie; de zieke begint tuk te krijgen achter 't eten enz. Vgl. ook de dial. uitdr. in iets geen haal hebben; Fri. gjin hael habbe, geen genoegen hebben. Tuk in de zegsw. tuk hebben, beet hebben (bij ’t vissen) is van dezelfde stam. Fr. être avide de, ardent d quelque chose; Hd. versessen, erpicht auf etwas sein; Eng. to be desirous, fond of; to be hot, keen upon.