Tuk zijn op iets
er begering naar, heet op zijn. Dit bnw. tuk behoort bij de stam van het ww. tukken, tokken (Hd. zucken), trekken, rukken (vgl. tokkelen) en betekent waarschijnlijk eig.: naar iets toe getrokken, en vervolgens trek hebbend in iets, begerig, verlangend, gretig. Zie b.v. Vondel, Hippolytus vs. 160: „Dit vernuft, dat tuck had ingedroncken d&rsqu...