Deze uitdrukking herinnert aan het eeuwenoude, nimmer uitgestorven geloof, dat voor elke menselijke kwaal het geneesmiddel in velden en bossen groeide. De oude kruidkundigen van drie, vier eeuwen geleden, als Dodonaeus, Kiliaen, Fuchsius of de beroemde arts Mattholius, stelden zich bij hun botanische studies dan ook alleen ten doel: ‘aert, kracht en gebruyck’ der planten te leren kennen. In vele gevallen lag aan de opvatting omtrent de medicinale kracht van een plant de signatuurleer ten grondslag, de leer der tekenen, waarmee de plant zelf openbaarde waartoe zij de mens dienen kon. Een denkbeeld dat uit de klassieke oudheid stamde. De uitdrukking wordt gebezigd, wanneer iets hopeloos schijnt te zijn of is. De ouden hadden de zegswijze: ‘Contra vim mortis non est medicamen in hortis’, d.i.: tegen de macht van de dood groeit er geen kruid in de tuinen