Spaans woordenboek (SP-NL)

Dr. C.F.A. van Dam (1948)

Gepubliceerd op 02-05-2022

uno, na

betekenis & definitie

adj. één; één en dezelfde; enig; el uno..., el otro, de een..., de ander...; unos, pl. enige; vóór een hoofdtelwoord: ongeveer; pron. indet. iemand; unos, pl. sommigen; m. eenheid; a una, tegelijker tijd, te zamen; cada uno, elkeen; uno a uno, o uno por uno, áán voor áán; una y no más, dat is eens, maar nooit meer; uno a otro, elkander; uno que otro, enkelen.

< >