Spaans woordenboek (SP-NL)

Dr. C.F.A. van Dam (1948)

Gepubliceerd op 18-05-2022

Estar

betekenis & definitie

zijn, zich bevinden, liggen, staan, in een toestand verkeren; zitten (kledingstukken); estar a, bereid zijn tot; estamos a 6, we hebben vandaag de zesde; ¿a cuántos estamos? de hoeveelste hebben we vandaag? estar en, bestaan (uit); estar en, komen op, kosten; estar para morir, op het punt zijn om te sterven, op sterven liggen; estar por escribir, nog geschreven moeten worden; bien está, o está bien, het is mij best; estar bien, een goede gezondheid genieten; estar con uno, het met iemand eens zijn; estar de más, fam. overbodig zijn, te veel zijn; estar en mí, en ti, en sí, zeer goed letten op wat men zegt of doet; estar en todo, alles weten, van alles op de hoogte zijn; estar mal, er slecht aan toe zijn; estar mal a uno, slecht gelegen komen; estar mal con uno, gebrouilleerd zijn met iemand; estar, o no estar para una cosa, veel of geen lust hebben om iets te doen; estar por uno, op iemands hand zijn; estarse de más, fam. werkeloos-, ledig zijn; está visto, het is duidelijk; ¿estás? begrijp je? ¿está(n) usted(es)? begrijpt u?