Spaans woordenboek (SP-NL)

Dr. C.F.A. van Dam (1948)

Gepubliceerd op 18-05-2022

Cuenta

betekenis & definitie

f. telling, (het) tellen; berekening; rekening; rekenschap; dar cuenta de, rekenschap afleggen van, rapport uitbrengen over; grote kraal van een rozenkrans; last, verplichting; berekening, uitrekening; cuenca acreedora, creditrekening; cuenta corrente, rekening-courant; cuentas alegres, o cuentas galanas, fam. luchtkastelen, illusies, ijdele verwachtingen; abonar en cuenta, crediteren; abrir cuenta, o armar, la cuenta, een rekening openen; a buena cuenta, op afbetaling; a cuenta, op rekening; a, o por, la cuenta, schijnbaar, naar het schijnt; caer, o dar, en la cuenta de alguna cosa, fam. iets begrijpen, ergens achter komen, zich iets herinneren; cancelar, o liquidar, o saldar, una cuenta, een rekening vereffenen; cargar en cuenta, in rekening belasten, debiteren; cerrar la cuenta, de rekening (af)sluiten; con cuenta y razón, nauwgezet, nauwkeurig; eso corre de, o por, mi cuenta, dat is voor mijn rekening; fam. dat is mijn zaak; cubrir la cuenta, een schuld delgen; ꜟcuenta! interj. opgelet! dar cuenta de una cosa, fam. iets afdoen; hombre de cuenta, m. man van betekenis, gewichtig man; de cuenta y riesgo de uno, voor iemands rekening en verantwoor- ding; en cuenta con, in rekening met; en resumidas cuentas, fam. per slot van rekening; entrar en cuenta, in aanmerking komen; la cuenta es cuenta, zaken zijn zaken; habida cuenta de, rekening houdend met, in aanmerking genomen; hacer cuenta, aannemen, veronderstellen; llevar las cuentas, boekhouden; no salirle a uno la cuenta, bedrogen uitkomen; no tener cuenta con una cosa, zich niet met iets willen bemoeien; pedir cuenta(s) de, rekenschap vragen van; perder la cuenta, de tel kwijtraken; por mi cuenta, naar mijn mening, m.i.; tener cuenta, nuttig-, voordelig zijn; tener en cuenta, overwegen, voor ogen houden, rekening houden met; tornar por su cuenta una cosa, iets voor zijn rekening nemen; tornar en cuenta alguna cosa, iets in aanmerking nemen.

< >