Ulmus glabra: De soort is afkomstig uit Noord- en Midden-Europa, maar wordt in cultuur weinig aangetroffen. Hij wordt zo'n 15-20 meter hoog en soms nog iets hoger.
De kroon is breed. De stam blijft lang glad. Er wordt weinig wortelopslag gevormd. De dicht behaarde jonge twijgen zijn roodbruin van kleur. De grote knoppen vertonen eveneens veel beharing. De zeer ruwe bladeren (ruwe iep) zijn breed omgekeerd eirond tot ovaal.
De bladsteel is kort en de bladvoet ongelijk. De bloemen verschijnen in februari-maart. Er zijn 5 tot 6 meeldraden, de stempel zorgt voor de rode kleur. Het nootje zit vrijwel in het midden van de omgekeerd eivormige vrucht die dienst doet als vleugel voor de verspreiding.De cultivar 'Exoniensis', die wel pluimiep wordt genoemd, is smal opgaand. De takken liggen als het ware tegen de stam aan. Later wordt hij echter breed, omdat de zware takken gaan uitzakken. Een hoogte van 12 tot 15 meter wordt wel gehaald. De ruwe bladeren zijn iets gekroesd en liggen dicht tegen de twijgen aan. 'Pendula' heeft horizontaal afstaande dikke takken en iets overhangende zijtakken. Deze wordt 10 tot 12 meter hoog.