Robinia hispida: Een weinig vertakte struik die 1-1,5 meter hoog wordt, ook vaak als halfstam opgekweekt. Als onderstam wordt Robinia pseudoacacia gebruikt.
De twijgen vertonen een duidelijke roodbruine, borstelige beharing. Eigenlijke doornen zijn er niet, dit in tegenstelling tot een aantal andere Robinia-soorten. De samengestelde bladeren zijn opgebouwd uit 7 tot 13 breed-ovale stompe blaadjes. Deze zijn 3 tot 5 cm lang. Tijdens het uitlopen zijn de blaadjes bruin getint. De bovenzijde is donkergroen, de onderzijde grijsgroen.
In mei-juni verschijnen de helder purperen of roze vlinderbloemen. Ze zijn 2 à 3 cm groot en met 3 tot 6 bij elkaar in borstelig behaarde bloemtrossen geplaatst. Ook de peulen zijn borstelig behaard. Ze zijn 5 tot 8 cm lang.De ruwe acacia is ondanks de kans op takbreuk een zeer waardevolle tuinplant. De cultivar 'Macrophylla' is steviger en bepaald minder windgevoelig. De beharing is minder en ontbreekt soms geheel. De naam 'Macrophylla' geeft al aan dat de bladeren groter van stuk zijn en dat geldt ook voor de bloemen.
Sierbraam
Rubus odoratus: Een opgaande struik die breed uitgroeit. Er worden heel veel worteluitlopers gevormd. De twijgen zijn stevig en dragen geen stekels, hetgeen bij braamsoorten niet al te veel voorkomt. De twijgen zijn groen, maar aan de kant van de zon bruinrood. In een later stadium geelbruin en afschilferend. De bladeren verschillen nogal in grootte: 10 tot 25 cm.
Ze zijn handlobbig en hebben aan de bovenzijde een frisgroene kleur. Aan de onderzijde zijn ze dicht grijs behaard. Dat geldt ook voor de lange bladstelen. De purperroze bloemen zijn welriekend (odoratus). Ze hebben een doorsnede van 3 tot 5 cm en staan in korte, veelbloemige pluimen bij elkaar (juni-augustus). In tegenstelling tot in hun land van herkomst (centraal en oostelijk Noord-Amerika) worden er zelden vruchten gevormd. Deze zijn rood en platrond van vorm.
Aardige struik voor een plekje achter in de tuin. Te weinig opvallend voor een prominente plaats.