Signalement van sprekende zegswijzen

A. Houwelink ten Cate (1977)

Gepubliceerd op 14-10-2020

voor een oortje thuisliggen

betekenis & definitie

‘Gistermiddag liep ik even aan bij mevrouw Driessen, een oude vriendin van mijn moeder. (. . .) Toen ik (. . .) bij haar boven kwam, vroeg ze meteen op een wat conspiratieve toon:

“Zag je haar van beneden?” “Nee. Heb ik wat gemist? Is ze aardig?” “’t Is een serpent,” zei mevrouw Driessen definitief. En met haar oud witgelokt hoofd schuddend, vervolgde ze:

“Ik had ’t vooruit moeten zien. Toen ze kwamen huren was zij zó poeslief. Ze zoende me bijkans. Ik dacht nog: 't is misschien een beetje overdreven iemand. En hij zei niks. Hij lag voor ’n oortje thuis, ofschoon hij ingenieur in ruste is. Maar goed toen het contract getekend was en de meubels er in stonden, veranderde zij als een blad aan een boom.” ’ (Kronkel, Het Parool, 9 juni 1977, pag. 3)

In bovenstaand fragment uit een Kronkel van Simon Carmiggelt (geb. 1913) komt de uitdrukking voor een oortje thuisliggen in een sprekende context voor. Het oortje (of oordje) waarvan hier gesproken wordt, was in vroeger tijd een munt die door een kruis in vier oorden (dat wil zeggen: hoeken) werd verdeeld. In de middeleeuwen waren er tal van dit soort munten in omloop; meestal werd met een oordje het vierde deel van een stuiver aangeduid. Vanuit deze betekenis ontstond de uitdrukking ‘voor een oordje ergens thuisliggen’, hetgeen wilde zeggen: voor een kleinigheid ergens in de kost zijn, en vandaar: weinig in te brengen hebben.

De betekenis van een verwante zegswijze: kijken of men zijn laatste oortje versnoept heeft, laat aan duidelijkheid niets te wensen over: wanneer iemand ziet dat zijn beurs leeg is, trekt hij een bedremmeld gezicht.

< >