Signalement van sprekende zegswijzen

A. Houwelink ten Cate (1977)

Gepubliceerd op 14-10-2020

Sodom en Gomorra

betekenis & definitie

De bijbelse steden Sodom en Gomorra, waar legendarische zedeloosheid heerste en die volgens het boek Genesis van het Oude Testament (18 : 20-19 : 29) door zwavel en vuur werden verwoest, gelden als het symbool van ontucht en zedenverwildering. Vermoedelijk werden beide steden, gelegen ten zuiden van de Dode Zee, vernietigd door een aardbeving die ± 1900 v.C. een uitgebreid gebied teisterde.

Dank zij het werk van archeologen kon worden aangetoond dat Sodom en Gomorra eertijds waren gelegen in een vruchtbare streek, waar zoet water aanwezig was, dat naar de Dode Zee stroomde. Dit zou verklaren waarom Lot, de zoon van de broeder van aartsvader Abraham, dit gebied koos om zijn kudden te laten grazen. Waarschijnlijk heeft de aanwezigheid van olie en gas in de bodem bijgedragen tot het bijbelse beeld van de regen van zwavel en vuur, welke verschijnselen zeer wel gepaard konden gaan aan een geologische opheffing van het gebied. Ook nu nog is Sodom de naam van een berg aan de zuidwestoever van de Dode Zee. Deze berg is 11 kilometer lang en 41 breed en uit zout en gips opgebouwd. Een zoutpilaar tegen de flank wordt traditioneel als de vrouw van Lot aangeduid. Sinds de vroegste oudheid wordt op de berg Sodom zout gewonnen.Het spreekwoordelijk beeld van de twee steden die tot de ondergang werden gedoemd heeft altijd tot de verbeelding van de mensen gesproken. Willem Ysbrantsz. Bontekoe (1587-1630), die in 1618 als kapitein van de Nieu-Hoorn de rede van Texel verliet met bestemming Oost-Indië, schreef in zijn Journaal ofte Gedenckwaerdige beschrijvinghe zijner Oost-Indische Reyse (25 herdrukken tussen 1646 en 1860!) de volgende regels na de catastrofale brand die zijn schip in de lucht deed vliegen:

‘En ick Willem Ysbrantsz Bontekoe, doe ter tijt schipper, vloog mede in de lucht, wiste niet beter of ick moest mede sterven, ick stack mijn handen en armen na den Hemel, en riep: daer vaer ick heen o Heer! weest my arme sondaer genadig . . . Toesiende, so lagh de groote mast aen mijn eene zijd, en de fokke-mast aen mijn ander zijd. Ook klom ick op de groote mast, en ginck daer op legghen en sagh het werck eens, en zeyd: O Godt, hoe is dat schoone schip vergaen, gelijck Sodoma en Gomorra.’ (Schotel, Volksboeken en Volkssprookjes, herdruk 1975, deel 2, blz. 151).