De gulden middenweg bewandelen wil zeggen: noch voor het ene noch voor het andere uiterste kiezen, in een conflictsituatie een harmonische oplossing weten te vinden. Deze zegswijze vindt haar oorsprong in de oudheid en wel in de Oden van de Latijnse dichter Horatius (65-8 v.C.), de zoon van een vrijgelatene die in Rome werd opgevoed, in Athene studeerde en in het leger van Brutus, gunsteling en later moordenaar van Caesar, als officier diende.
Over Horatius en zijn werk lezen we in het Woordenboek der klassieke oudheid (Utrecht 1969, blz. 83) van dr. P. J. Reimer onder meer:‘Teruggekeerd in Rome voorzag hij (. . .) in zijn levensonderhoud als klerk van de Thesaurie. In zijn vrije tijd schreef hij gedichten, die de aandacht trokken en hem een plaats bezorgden in de kring van Maecenas. Daardoor bevrijd van materiële zorgen kon hij zich geheel aan de dichtkunst wijden. (. . .) Naar de inhoud is zijn werk in hoofdzaak een lofzang op de ‘aura mediocritas’ (gulden middenweg). Vanuit de veilige haven van Maecenas’ gulheid predikt Horatius als trouwe spiegel van de geest des tijds de zegeningen van het nieuwe regiem van Augustus.’ Uit de vermaarde Oden van Horatius worden hieronder de eerste zes verzen van de ode Aan Licinius (u, 10) geciteerd, waaruit de aurea mediocritas (hier door Rafaël Verhuist overigens als gulden middelstand vertaald) als gulden middenweg spreekwoordelijke kracht heeft verworven:
‘Gij kiest den rechten weg, niet steeds te willen streven, Licijn, naar volle zee; doch wend ook niet den steven, Voor den orkaan beducht, te dicht bij ’t looze strand.
Hij die bemint den gulden middelstand Bedankt er voor, berooid, in eene hut te wonen, En stemmig derft een praal, dien nijd niet kan verschoonen.’ (Muziek der Spheren, deel I: de Oudheid, Utrecht 1944, blz. 182)