Een. Unumquodque dicitur unum inquantum est ens, S. THOMAS, COMM.
IN X METAPHYS. LF.CT. 3, Alles is één in zoover het wezen is. — Nihil est simpliciter unum nisi per formant imam, per quam habet res esse, S. THOMAS, SUM. THEOL. I, Q. 76, A. 3, C., Niets is onvoorwaardelijk één, behalve door toedoen van den éénen vorm waardoor het aanzijn heeft. — Ad hoc quod aliquae fianl unum actu, oporlet quod omnes concludantur sub una forma, et quod non habeant singula singulas formas, per quas sint actu, s. THOMAS, COMM. IN VII METAPHYS. LECT. 13,Opdat verschillende wezens metterdaad één worden, moeten alle onder één vorm hooren en mag niet elk zijn eigen vorm hebben waardoor het metterdaad is. — Alia numero, alia genere, alia specie, alia analogice, unum simt, ARISTOTELES, IV METAPHYS. C. 6; IOl6, B, 31, Sommige wegens fjn in getallijk opdicht, andere in geslachts-, andere in soortopfcht, andere eindelijk in deelsgelijkenden fn één. — Quae ... duo sic actu sunt, nunquam unum actu sunt, ARISTOTELES, VI METAPHYS. C. 13; 1039, A, 5, Twee wezens die metterdaad zijn zijn nooit metterdaad één.
