Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

zwartjoekel

betekenis & definitie

(jeugdtaal, racistisch) Surinamer of Antilliaan; meer algemeen: zwarte, neger. Er bestaan talrijke varianten: zwartpekel, zwartpoot, zwartman, zwartneuker enz.

Zie ook kwatta.Zo’n koloniaal mag creperen, als die zwartjoekels maar als juffertjes behandeld worden. (Jacob Zwaan, Soldaat in Indië, 1969)

Als-ie maar niet thuis komt met zo’n zwartjoekel, hè moeder! (Heere Heeresma, Han de Wit gaat in ontwikkelingshulp, 1972)

De Hollandse dames hebben zelfs op het strand de handtas met het paspoort, vliegticket en ziekenfondskaart nog bij zich, want die zwartjoekels vertrouwen: dat nooit. (Jan Cremer, Logboek, 1978)