Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

zwamneus, zwampik

betekenis & definitie

iemand die zonder kennis van zaken praat.

In het Engelse slang een bunkshooter genoemd. Het werkwoord zwammen behoorde oorspronkelijk tot de studenten- en soldatentaal. Hij staat te zwammen betekent letterlijk ‘hij staat sponsachtig uit te groeien’. De zwam is een sponsachtige, voze plant, die geen gehalte heeft en even spoedig inzakt als ze opkomt. Volgens Van Ginneken werd het omstreeks 1860-1885 gebruikt aan de K.M.A. in de zin van ‘kletsen’. Met de term zwampot bedoelde men een kletspartij.

Zwam nu gauw! betekende: ‘hou toch op met die onzin te vertellen!’ De toevoeging -neus wordt gebruikt om een persoon aan te duiden. Dit komt wel vaker voor bij scheldwoorden, bijvoorbeeld: dramneus, zeurneus.

... het zeer ellenlange gedicht van den krijgshaftigenzwamneus... (De Groene Amsterdammer, 16/02/1913)

Het staat trouwens vast bij deze jongelui, dat het overige van het menschdom, dat uit koekenbakkers, soepjurken, zwamneuzen, neepjesmutsen, lamme idioten, oude pruiken en dergelijke hoogwaardigheidsbekleeders bestaat, volstrekt niet bij machte is hen naar waarde te schatten, (het Centrum, 11/07/1928)

‘Zure zwampik,’ schold Jan. ‘Moet je dat uitgestreken smoelwerk zien...’ (Jan Mens, Er wacht een haven, 1950)