Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

zuurmuil, zuurpruim, zuursnoet

betekenis & definitie

nors, onvriendelijk persoon; knorpot; chagrijn. Zuurmuil werd o.a. opgetekend bij Kiliaen (1588).

Een synoniem is azijnpisser. Er bestaat ook een werkwoord zuurpruimen: ‘nors zijn; knorrig doen’.Aan den anderen kant is de pessimist melancholicus, cynicus, zwartkijker, zuurpruim, allemaal soorten, die nooit een kuiltje in de wang hebben of elkaar tusschen de ribben stooten... (De Groene Amsterdammer, 25/07/1915)

Dat zuursnoet? Die komt vast niet, die kijkt een mens amper aan. (Marianne Philips, Bruiloft in Europa, 1934)

Als u zo doorgaat, wordt u een vervelende zuurpruim. (Jan Mens, De kleine waarheid, 1967)