Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

schuimspaan

betekenis & definitie

bangerik; lafaard; salonheld.

Daar gaat die voet-veegh heen, die schuimspaan, ieders dweil... (Klucht van de Schoester of, Gelijke Monnikken, gelijke Kappen. 1660)

Schavuit! Jij bent nóg slim, jij knijpt, geloof ik, den kat in ‘t donker, vroolijke jongen,... schuimspaan, oliekoek, oolijke likdoorn-snijder, slimmerik, bon-vivant, daar heeft u een zachte klap voor de billetjes, dat beteekent: laat hèm maar loopen... (De Nieuwe Gids, zevende jaargang, 1892)

Weet je dat je hier de naam van een luchtheld hebt gekregen? Smerige schuimspaan! (Piet Bakker, De slag in de Javazee, 1951)