(Bargoens) vleier, mooiprater. Het werkwoord schmeichelen (ontleend aan het Duits) betekent: ‘vleien; naar de mond praten; mooipraten’.
Reeds bij Henke.Anders is er wel een leuke dochter in de familie, die te versieren is door zo’n jongen en dat kan je die schmeichelaars niet kwalijk nemen. (Haring Arie, Een leven aan de Amsterdamse zelfkant, 1968)