Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

schijthiel, schijthuis, schijtiaars, schijtlijster, schijtluis, schijtlul

betekenis & definitie

bang, laf persoon. Er bestaan talrijke varianten: schijteend, schijthaas, schijtekster enz.

Bij de marine wordt de schoonmaker der toiletten vaak spottend paai schijthuis genoemd. De laars als tweede lid is wellicht een eufemisme voor aars.

Bij schijthiel moet dan weer gedacht worden aan een gezwel aan de hak van de achterbenen van een paard. Later zou dit dan geassocieerd zijn met ‘van angst op de hielen kakken’.De schijtlijster het ’et lef niet om d’r mee voor de draad te komme. (A.M. de Jong, Notities van een landstormman, 1917)

Sien jullie dat schaithuis? Te beroert om te knokkel (Simon Vestdijk, Terug tot Ina Damman, 1934, 24e druk, 1994)

Wat een schijtluizen zijn jullie! (H. van Aalst, Onder martieners en bietsers, 1946)