Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Randdebiel, randmongool

betekenis & definitie

(vnl. jeugdtaal) onnozel, dom persoon; debiel.

Als ik tegen zo’n randmongool moet vechten, denk ik weleens: ik kap d’r mee, ik steek m’n handen omhoog en ik loop weg. (Hans Moll, De hoeken van de ring, 1987)

Waar ik aan de universiteit ook maar terechtkom, verzamelen zich na een poosje alle weirdo’s, alle randdebielen, alle Jan Doedels om mij heen. (Maarten ’t Hart, De unster, 1989)

Welke randdebiel heeft er nu een poncho aan met dit weer... (Chris Bos, De woede van de bassist, 1992)