Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Oud wijf

betekenis & definitie

nieuwsgierig persoon, bemoeial; zeurkous.

Ik voorzie gemakkelyk dat het my niet missen zal door zommige myner wyste Lezers alhier uitgelagchen te worden als een ligtgelovige bloed, die uitgediende beuzelpraatjes voor grondig aanneemt, en de toverkonst, waar mede de oude wyven onder de Gereformeerden van ons Vaderland nauwlyx in hare vertelzeltjes meer durven voor den dag komen, als iets wezentlyks aanziet. (Justus van Effen, De Hollandsche Spectator, 26/05//1732)

En tante Lot en de meisjes geloofden niet, verontwaardigd, en tante noemde haar man: ouwe wijf! (Louis Couperus, De boeken der kleine zielen, 1901-1903)

Natuurlijk hou ik m’n mond; ik ben geen oud wijf. (Jan Mens, Er wacht een haven, 1950)