Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Ophakker

betekenis & definitie

iemand die er maar op los praat; windmaker; snoever; blaaskaak. In de studententaal van begin negentiende eeuw ook gebruikt voor een ruziemaker, een twistzoeker.

Syn.: opsnijder.Is hij (de Noordhollandsche boer) een ophakker en een smijter? ‘Nooit als hij nuchteren is’. (Nicolaas Beets, Camera Obscura, 1851)

Maar toen begonnen de jongens allen tegelijk te lachen en riepen zij: ‘Opschepper! Opsnijder! Ophakker!’ en als Piet die dagen zijn neus maar even vertoonde, hoorde hij van alle kanten: ‘Pietje gaat naar Carré! Pietje gaat naar Carré! Opschepper! Ophakker! Opsnijder!’ (J.B. Schuil, De Artapappa’s, 1920)