iemand die op listige wijze voordringt; indringer ten nadele van een ander. Meer specifiek: een stakingsbreker.
Zij zouden een kwart procent van de courtage laten vallen onderkruipers zijn het, anders niet! - en zie nu eens wat ik gedaan heb om die slag af te weren. (Multatuli, Max Havelaar, of de koffieveilingen der Nederlandsche Handel-Maatschappij, 1860)
Ook: onderkruipsel: erg klein persoon. Ook gezegd van planten en dieren. Reeds bij Henke.
En u komt namens dat vod, dat rachitische onderkruipsel. (Louis Ferron, De keisnijder van Fichtenwald, 1976)