waardeloos iemand. Soms ook voor een liederlijk figuur, een losbol.
Wat brust me de vod! (De Gewaande Weuwenaar, met het Bedroge Kermiskind. Blyspel, 1709)
Lex, je bent een vod, mijn huis uit! (Remco Campert, Een ellendige nietsnut, 1960)
En u komt namens dat vod, dat rachitische onderkruipsel. (Louis Ferron, De keisnijder van Fichtenwald, 1976)