Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Landhaai

betekenis & definitie

(zeemanstaal) kroegbaas die aast op het geld van een zeeman of voor een prostituee die klanten berooft. Soms ook in de zin van ‘souteneur, pooier’.

Een boosaardige vrouw werd vroeger wel eens voor een haai van een wijf uitgescholden. Dit roofdier werd echter zelden als metafoor voor een man gebruikt. Zeelui schimpen op hun seksegenoten door hen landkrabben of landrotten te noemen. Heure werkzaamheid in ‘donker Rotterdam’ heeft kort geleden hier ten stede een drama ten gevolge gehad, dat elks belangstelling heeft genoten en waarbij de deernis ten slotte, doch zeker niet in de eerste plaats, op een paar landhaaien kon vallen. (Nieuwe Rotterdamsche Courant, 09/11/1925)

Tonia bezwoer bij d’r eer, dat ze een fatsoendelijke meid was en niet als een landhaai de kerels in d’r huis lokte om ze te berove... (Willem van Iependaal,Polletje Piekhaar, 1935)

Echte bendes waren dat. Namen ze mannen van buiten de stad, weetjewel, die een nachie op stap waren, boeren of zakenlui uit de provincie of schippers, gasten die kort in de stadwaren... Daar was Rotterdam een tijdlang berucht om. Landhaaien werden die wijven genoemd, die temeiers die daaraan meededen. (J.A. Deelder, Bep van Klaveren. The Dutch Windmill, 1980)