Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

goorlap, goorlel

betekenis & definitie

obsceen persoon; viezerik; smeerlap.

Mijn huis uit, goorlap!! (Gerrit De Jager & Wim Stevenhagen, De familie Doorzon: Het geslacht Doorzon, 1982)

‘Goorlap! Goorlap!’ riepen ze uit volle borst. (Hans Plomp, Open inrichting, 1985)

‘Vuile viesbak,’ wordt er geroepen, ‘ouwe goorlel.’ (Hans Moll, De hoeken van de ring, 1987, over een man)

< >