Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

gezagshoer

betekenis & definitie

gezagsgetrouw iemand, bijvoorbeeld een politieagent.

Kijk, ik kon ze wel vréten die provo’s. Die gasten van de Rooie Jeugd en zo werden toen steeds driester en daar schreef ik een nogal pissig stuk over. Kreeg ik weer het verwijt dat ik een gezagshoer zou zijn. (HP/De Tijd, 09/11/1990)