Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

geitenbreier

betekenis & definitie

zeurder; suf iemand. Dit scheldwoord was al bekend eind jaren vijftig.

Het dook bijvoorbeeld op in een conference van Toon Hermans (opgenomen op 18 maart 1958), op een moment dat hij pas populair begon te worden. Hermans vertelt hierin dat hij gekampeerd heeft in Tirol.

Er waren daar vooral veel geiten, en er zat een oude herder wat bij te breien. ‘Zo’n geitenbreier, weet u wel.’ Dit tot grote hilariteit van het publiek. Maar het woord geitenbreier raakte vooral in zwang dankzij het populaire kinderprogramma ‘De film van ome Willem’, waarvan de VARA op 16 januari 1974 de eerste aflevering vertoonde.

Het was een initiatief van Aart Staartjes maar ome Willem werd gespeeld door Edwin Rutten. Deze had altijd drie mensen om zich heen: Teun (Jennifer Willems), Toon (Aart Staartjes) en August (Pieke Dassen).

Bovendien werd ome Willem begeleid door de Geitenbreiers met instrumenten als piano, accordeon en bas. De hoofdgeitenbreier was Harry Bannink.

Verder waren er de papjesgeitenbreier (Frank Nova) en de grote grijze geitenbreier (Harry Mooten). Er waren zelfs plasgeitenbreiers (man of vrouw).

Deze kwamen nooit in beeld maar stonden wel altijd klaar om de kinderen naar het toilet te begeleiden, in feite waren ze administratief medewerkers van de VARA.

Dankzij dit programma kreeg het woord geitenbreier een positieve connotatie, hetgeen tevoren volstrekt niet het geval was.

Wellicht was geitenbreier van oorsprong een Bargoens woord (zie hiervoor Endt, 1974). Het woord werd echter al opgetekend in 1955 (zie citaat hierna).

Het zou dus om een van oorsprong Amsterdams scheldwoord kunnen gaan. Die stelling wordt ondersteund door de tot nu toe oudste vindplaats (1949).

Een minder frequent voorkomende variant is geitenkloot (o.a. bij Bert Hiddema, Zwart geld, 1983).Geitenbreier, zeurpiet. (Maurits Dekker, Amsterdam bij gaslicht, 1949. Woordenlijst achteraan)

Oewoe-oe-oe-oe! wat een geitebreier! Rotterdammerland en Friesland! (G.P. Smis, Het nieuwe Spionnetje: Onder de schaduw van de Westertoren: Roman uit de Jordaan, 1955)

‘Ik zie u al als geitebreister,’ zei Mossel hoofdschuddend. ‘Eén knotje sajet en ’n stopnaald, tel uit je winst. Dat is niks voor u, mevrouw.’ (Jan Mens, Het klein verschil, 1964)