Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

femelaar

betekenis & definitie

kwezelachtig persoon; schijnheilige. Van femelen: zoetsappige en zeurige praatjes houden.

Oorspronkelijk betekende dit werkwoord ‘hennep plukken’ en vandaar ook ‘met de vingers friemelen’ en ‘nutteloze werkjes doen’. Het is dan maar een kleine stap naar ‘nutteloze praatjes verkondigen’ en ‘schijnheilig doen’.

Men zegt ook een femel van een wijf.‘Wat?’ zeide Teun Wezer: ‘Klaas Meinertz! die isegrim, die femelaar, die den heelen dag bidt en psalmen balkt, en mij al meer dan eens noar de diepste diepte van de hel gewenscht heit, zal die mij twee kroonen geven? (Jacob van Lennep, De pleegzoon, 1833)

Manowitscky had zich al afgevraagd, hoe die saaie femelaar het er zou hebben afgebracht met dat volbloedige raspaardje. (Jacob Zwaan, Soldaat in Indië, 1969)

Ze zijn er nog altijd de femelaars, de veinzers, de heiligen van de schone schijn. (Tom Lanoye, Vitriool voor gevorderden, 2004)