Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

brillenjood

betekenis & definitie

brildrager (niet noodzakelijk van Joodsen bloede). In vroeger eeuwen mochten de Joden geen universitaire studie in Nederland volgen.

Het enige intellectuele beroep dat er voor hen overschoot, was dat van lenzenmaker. Reeds opgetekend in 1871.

Vnl. jeugdtaal Ook wel: brillie, brillo, brilsmurf. Onder Twentse scholieren deed eind vorige eeuw de schimpnaam brillenjopie de ronde.

Mogelijk wilden ze daarmee de taboevorm brillenjood omzeilen.Bovendien: zélf was hij toch ook minder dan de jongens op school? Jules werd voor ‘brillenjood’ uitgescholden, en liep alleen naar huis. (Simon Vestdijk, Kind tussen vier vrouwen, 1972,6e druk 1994)

Van die apotheker, die brillejood. (Louis Ferron, De keisnijder van Fichtenwald, 1976) Klootzak, patjakker, nieuwe vrijgestelde, brillejood, zondagsvaarder! (J.M.A. Biesheuvel, Duizend vlinders, 1981)