uitzuiger. Bijvoorbeeld: iemand die zijn werknemers voor zwaar werk te weinig loon uitbetaalt; een dwingeland die zijn onderhorigen exploiteert.
Justus van Effen noemde in de zeventiende eeuw ook woekeraars wrede bloedzuigers. Letterlijk gaat het om dieren die bloed zuigen (met behulp van zuignappen).‘Ik zeg niet kwaads,’ hernam Claes Gerritsz: ‘de Graaf is een wijs en dapper man, maar dat hij dien sleep van bloedzuigers uit vreemde landen heeft met zich gebracht, dat moge hij voor God verantwoorden.’ (J. van Lennep, De Roos van Dekama, 1836)
Wat bèn jij ’n taaie bloedzuiger! (Herman Heijermans, Kamertjeszonde, 1896)