(Bargoens) souteneur, pooier. Betekent letterlijk ‘kut(uit)vreter; iemand die leeft (bikt) van het zedeloos bedrijf van zijn vrouw’ Reeds opgetekend door Henke.
Zie ook pooier.Het Joodje kwam er gauw bij en sprak: ‘Deins je, rotte behuienbikker!’ (H. van Aalst, Onder martieners en bietsers, 1946)