Definities van Prisma Woordenboek Nederlands in de Ensie A
- aanvuren
- aanwaaien
- aanwakkeren
- aanwas
- aanwassen
- aanwenden
- aanwennen
- aanwensel
- aanwerven
- aanwezig
- aanwijsbaar
- aanwijzen
- aanwijzing
- aanwinst
- aanwippen
- aanwonenden
- aanwrijven
- aanzeggen
- aanzet
- aanzetten
- aanzicht
- aanzien
- aanzienlijk
- aanzijn
- aanzitten
- aanzoek
- aanzoeken
- aanzuigen
- aanzuiveren
- aanzwellen
- aanzwengelen
- aap
- aar
- aard
- aardappel
- aardappelbloem
- aardappelmeel
- aardappelmesje
- aardappelmoeheid
- aardappelpuree
- aardappelziekte
- aardas
- aardbaan
- aardbei
- aardbeving
- aardbodem
- aardbol
- aarddraad
- aarde
- aardedonker
- aarden
- aardewerk
- aardgas
- aardgasbel
- aardgordel
- aardhommel
- aardig
- aardigheid
- aarding
- aardkern
- aardkorst
- aardkunde
- aardleiding
- aardlekschakelaar
- aardmagnetisme
- aardmantel
- aardnoot
- aardolie
- aardpeer
- aardrijk
- aardrijkskunde
- aards
- aardschok
- aardvarken
- aardverschuiving
- aardvlo
- aardwetenschappen
- aars
- aartsbisdom
- aartsbisschop
- aartsengel
- aartshertog
- aartslui
- aartsmoeilijk
- aartsvader
- aartsvijand
- aarzelen
- aas
- aaseter
- aasgier
- aasvlieg
- abactis
- abacus
- abaja
- abattoir
- abbreviatie
- abc
- ABC-wapens
- abc'tje
- abces